Verslag betreffende het waterstaatkundig aspect van de watersnoodramp van 31 januari.1 Februari 1953. Inleiding. Op de oceanen wordt de waterspiegel door de aantrekkende krachten van maan en zon in een op- en neergaande getijbewe ging gebracht, eb en vloed genaamd, waarvan een periode gemiddeld 12 uur en 25 minuten duurt. Werken de krachten van maan en zon samen, dat is bij nieuwe maan en volle maan, dan is er springtij; werken de krachten van maan en zon elkaar tegen, dat is bij de kwartierstanden van de maan, dan is er doodtij. Deze getijbeweging plant zich langs de noord- en zuidzijde van Engeland voort naar de Noordzee, en bereikt de Neder landse kust 2 a 3 dagen later, zodat hier het springtij 2 a 3 dagen na nieuwe en na volle maan optreedt. Het hoogtever schil tussen dagelijks of gemiddeld hoogwater en laagwater is in de Eendracht en nabij Bergen op Zoom 3.50 a 4.00 m; bij springtij kan het hoogwater ongeveer een halve meter hoger zijn dan het gemiddeld hoogwater. Bij sterke westenwind wordt het water van de Atlantische Oceaan eveneens naar de Noordzee gestuwd; deze opstuwing is afhankelijk van de richting, de windkracht en de tijdsduur van de westenwind. Bovendien wordt door de wind een golfbeweging veroor zaakt, welke voor de dijken het gevaarlijkste is bij de hoogste waterstand, en wanneer de wind loodrecht op een dijk is gericht. In de nacht van 31 Januari op 1 Februari vielen vrijwel alle ongunstige omstandigheden samen; op Zaterdag, Zondag en Maandag zou springtij optreden, hoewel dit niet uitzonderlijk hoog zou zijn; daarentegen waren de atmosferische invloeden uitermate ongunstig. Reeds op 30 Januari trad een stormwind uit het noordwesten op, die het zeewater langs de noordpunt van Schotland naar de Noordzee in de richting van de Neder landse kust stuwde. De windsnelheid groeide aan tot 120 km per uur en heeft (volgens tot nu toe bekende gegevens) in de nacht van 31 Januari op 1 Februari, deze snelheid en richting

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - diversen | 1953 | | pagina 3