DOMBURGS MDNIEUWS
'Archief Van Schagen':
Uitgeverij De Prom, Baarn
- Wat dit blijfsel overbleef (1985)
- Ik doe niet meer mee (1986)
- Je moet het zwijgen (1987)
Toeristen
Heel vroeger hadden we op ons dorp ook
een dorpsidioot. Dat hoorde zo volgens de
boekjes van toen. Wel, we hadden er dan
één, een grote! Jewannes van Sloffen. Om
dat hij zo slofte.
Een lange, grove boerenman, die star voor
zich uit door het leven slofte. Overigens was
hij nog zo gek niet. Hij verjaarde altijd.
Elke dag als hij op zijn vaste bankje in het
bos zat, onder de klimboom, dan verjaarde
hij. Soms leverde dat wel eens wat op, met
vreemdelingen. En als idioot hoef je niet te
werken, dat was ook meegenomen. Hij kon
immers niets, nou dan!
Toch, één ding kon hij wèl: op kleine kinde
ren passen. Die waren dol op hem. Meestal
liep hij dan ook omgeven van een klusje van
dat grut, soms nog erge kleintjes, zo van die
schaapjes met een zwartwollen balletjeska
pertje op, secuur jngespeld in een oude om
slagdoek van Moeder, dat waren de meisjes.
De jongetjes soms ook nog in een jurk met
een schortje, een pluumpetje op - dat was zo
zijn kleine horde. Het was blijkbaar een
functie - familie-, of dorpsaanhang, dat was
niet altijd duidelijk, maar hij was te vertrou
wen en hij en de kinders, dat verstond me
kaar allemaal heel goed.
Wij groteren verstonden hem niet altijd zo
best, zijn praat was maar erg summier, een
soort ongearticuleerd, hol gebrul, waar je
dan wel eens een woord uit maken kon.
Maar één geluid kon hij onnavolgbaar goed
uitbrengen: hij kon koekoek roepen. Zó
goed, dat als je erbij stond, je nóg naar bo
ven in de boom keek of soms toch -? Hij wist
hoe knap hij het kon en hij glorieerde erin.
De kinderen vonden het prachtig. De grote
ren glimlachten, goeiig. Het was een teken
dat hij het naar zijn zin had. Het was zijn
enige kunst.
Tegenwoordig denk ik wel eens: Jewannes
was eigenlijk net een oude dichter. Wat
doen die anders dan elk zijn eigen roep her
halen? Wat deed Kloos anders, tot vervelens
toe? Wat Kemp - maar dan zo dat je altijd
weer vertederd van hem was? Wat doet Ro
land Holst? Wat doet Van Schagen? Koe
koek! Koekoek! En het dorp glimlacht,
goeiig.
Wat mij betreft kun je de parallel nog wel
wat verder doortrekken: ik verjaar ook elke
dag.
Impuls
Ik zou zo graag een vlieger willen wezen
heel hoog, heel stil maar, hangend
op de wind
verankerd in de handjes van een kind
zomaar wat zachtjes evenwichtig
schommelend
ver boven alle mensenwarren wommelend
van alle slommernis volstrekt genezen
dan - eindelijk - liet het kind me gaan
en ik dreef samen met de maan.
Deze pagina wordt aangeboden door De Prom, uitgever van Archief Van Schagen
Misschien
Zelfportret
hij heet Van Schagen
en weet van zagen
zijn grootvader was timmerman
daar komt natuurlijk dat zagen van
hij heeft de pest aan verheven
dat vintie overdreven
verzen en dichters - goeie goden nog toe
dat piemelgefriemel - hij is het zo moe
en dan ook nog die Barden, die Groot zijn -
nog minder te harden dan ikje-bloot zijn
dat moet almaar in wijde gewaden schrijden
een eenvoudige timmerman kan dat
niet lijden
dat gebral van de groten
al-met-al - idioten
al-met-al ook maar pietjes
met verstopte verdrietjes
wat is groot, wat is klein?
zijn is zijn, roosmarijn roosmarijn
goeie grut, al die rommel -
laat maar liggen voor Bommel
het enig gerief is
wat stil zomaar lief is
wat geen woord meer van ik hikt
en niet meer naar een Doel prikt
wat zomaar wat zingt
terwijl het - verdrinkt
lk feliciteer.
Handgemeen (1960)
Pianospel in de verte, half uitgewist, ergens
in het huis, of misschien uit een naburige
tuin; er moeten ramen open staan niet zo ver
weg, het is juli, af en toe wordt het geluid af
gebroken door het waaien van de wind in
het gebladerte. Het heeft iets tijdeloos'. Er
zijn weinig dingen die me zo diep raken. Je
zou bijna gaan denken aan een vorig
bestaan; een honderd jaar terug heb je dat
ook al eens zo gehoord. Ik heb dat ook met
Schuberts Impromptu 142.1, er is een tuin
kamer waar het gespeeld wordt, de deuren
staan open naar de tuin, waar wemeling is
van zon in ruisend gebladerte; een meisje in
een wit mousselien kleedje, een lang kleedje
- het lijkt wel Empire of Biedermeier - speelt
etudes, heel aandachtig, het is zo broos, zo
brekelijk ver weg, zo eeuwig.
Er is iets onvergankelijks in sommige mu
ziek, een ver besef komt in je op en het
brengt een zekerheid, dat alle werkelijk liefs
tegelijk voorgoed verloren en voor eeuwig
aanwezig is.
Vermoedelijk dank ik het aan moeders
Czerny van toen ik als klein kind nog onder
het klavier van de piano zat, naast haar rok
ken, het was als een klein kamertje van ge
luk, je ziet die rokken van Czerny nog voor
je, lange, omslachtige rokken, die de grond
raakten en daarom hadden ze bezemband
onder aan de zoom, dat wist je heel goed,
want je ging dat samen met haar kopen bij
Quist in de Lange Delft, het moet 1894 on
geveer zijn geweest. Er is misschien geen
muziek die me zo tot in het merg van de ziel
raakt als Czerny's Etuden.
3^