DOMBURGS BADNIEUWS
CHARLOTTE MUTSAERS
Vrij aan het begin van haar carrière schreef
de Engelse dichteres Stevie Smith:
Do not consider Philosophy
Do not consider Religion
Do not think about the Thoughts
Zeit verschwendet
Consider rather
The Milk Can
How-the Milk Can
What-the Milk Can
Why-the Milk Can
Nice-nice-the Milk Can.
Het is dan ook geen wonder dat zij jaren
lang op echte erkenning heeft moeten wach-
ten. Op de instelling die uit dit vers spreekt
bloeit serieuze roem nu eenmaal niet mak
kelijk. Het is het soort mentaliteit waardoor
ook Van Schagen nooit ten volle is gewaar
deerd. Een mentaliteit die botst op het on
vermogen van de meeste mensen om te
snappen dat de wijsheid misschien altijd
eerder in de kan dan in de man schuilt (nog
afgezien van de wijn).
Er bestaat zoiets als een ongeschreven Klei
ne Catechismus voor de kunstenaar. Wat
mag een kunstenaar allemaal doen in de
uurtjes dat hij geen kunst maakt? Hij mag
zijn potje koken, zijn belastingpapieren in
vullen, aan representatie doen, zijn vrien
den buiten zetten, zijn relaties onderhouden
en nog veel meer. Maar er zijn ook dingen
die een kunstenaar helemaal niet mag op
straffe van een eenzaam plaatsje in de
marge.
Nimmer mag hij zich luchtig uiten over zijn
eigen kunstenaarschap, want als een boeme
rang zal zijn uitspraak bij hem zelf terugke
ren om hem te treffen. Van kunstenaars die
zichzelf niet opblazen (Van Schagen: 'Ik
hoef geen kanon, met een zucht gaat het ook
wel, met een klein blaasje') en zeggen dat ze
zomaar wat doen, wordt gezegd dat ze zo
maar wat doen, terwijl kunstenaars die zich
zelf gewichtig presenteren doorgaans ook
gewichtig worden benaderd.
Om een voorbeeld te geven: Jan Hanlo was
op geen stukken na minder kunstzinnig en
diepzinnig dan een Kundera, maar wel be
heerste hij het vak der Wichtigmacherei tien
keer slechter. Zo kan het gebeuren dat het
genie van de één ligt te vergelen bij de uitge
ver, terwijl de ander glorieert op de top-tien.
Een kunstenaar mag nog meer niet. Hij
moet geen dingen maken waar (ook) om te
lachen valt. Per officieuze uitspraak sluiten
kunst en humor elkaar uit, want waar de
lach heerst zou de ernst niet kunnen
bestaan. Deze infecte onzin heeft niet alleen
veel professionele kunstbeschouwers aange
tast, maar ook een groot deel van het 'pu
bliek', dat denkt dat het om echte gedichten
of echte schilderijen nooit mag lachen.
Verder hoort een kunstenaar bij zijn leest te
blijven. Het gaat niet aan dat een schrijver
bijvoorbeeld eens een leuk knipsel maakt of
een stelletje beelden of schilderijen of
kalligrafieën.
Een mens kan tenslotte niet alles tegelijk en
tevens een vakman zijn. Wie af en toe op een
ander zijn stoel gaat zitten, loopt het risico
voor amateur of dilettant te worden versle
ten. Wie wél op zijn eigen stoel blijft zitten,
maar zegt puur voor zijn plezier te werken
wordt trouwens ook bij het vrolijke ploegje
van dilettanten en amateurs ingedeeld. Let
terlijk gezien is dat nog niet eens zo onzinnig
- je zou zelfs mogen verwachten dat elke
kunstenaar kunst maakt, omdat hij dat nu
eenmaal graag doet - maar het vervelende is
dat die termen toch altijd in pejoratieve zin
worden gebruikt. Om het aanzien van zijn
eigen professionaliteit veilig te stellen, moet
een kunstenaar nooit zeggen dat het hem
gaat om het spel (Van Schagen: 'Wat is
kunst? Kunst is spel.want gek genoeg
worden de knikkers hoger aangeslagen.
Op grond van deze ongeschreven wetten van
het kunstenaarschap zal het wel duidelijk
zijn dat een veelzijdig figuur als Van Scha
gen, die proza schreef, dichtte, schilderde,
kalligrafeerde, ernst en luim dooreen hus
selde en weigerde wat dan ook te classifice
ren, er zelf keihard aan heeft meegewerkt
dat zijn plaats binnen de letterkunde zo be
scheiden is gebleven in verhouding tot wat
zijn zeer oorspronkelijke talent heeft voort
gebracht. Glashelder heeft hij de stem ver
tolkt van 'wat zomaar zingt, terwijl het ver
drinkt', maar zijn vroege pantheïstische cre
do uit Narrenwijsheid is hem in zekere zin
levenslang nagedragen:
Niets is, dat niet goddelijk is
daarom wil ik niets uitzonderen
ik geef geen namen
niets is laag, niets is bespottelijk
zelfs gij en ik niet
wij moesten maar een beetje
lachen samen
Z<Zr
'-czp-esz
M. P. DE BRUIN
Het hele gezin ging in de jaren voor 1940 in
de zomer eerst naar een huisje dichtbij het
strand van Cadzand, later naar één achter
de duinrichel voor Groede, naar de over
kant dus. Voor mijn gevoel was het acht van
de tien keer de hele zomer mooi weer. Soms
verlangde je, na zomerse hitte, naar regen
en als die kwam maakte die regen putjes in
het strand.
In de winter van 1937/'38 las ik steeds meer
gedichten en op een avond stuitte ik op Nar
renwijsheid: 'op de rode pannendaken van
de oude huizen, op de afdakjes en de bin
nenplaatsen, in de steegjes en de hofjes en in
de groene grachten van de oude stad regent
de regen,
hij regent pokkeputjes in het stille strand,
waar het seizoen verkeken is
Dat deed het hem die pokkeputjes, nooit
ben ik dat beeld vergeten.
De tweede schok der herkenning van Van
Schagen kreeg ik van zijn stuk over de Geer-
se's in de tweede jaargang van het Zeeuws
Tijdschrift (1951-1952). Je herkende jezelf
in dat proza: 'Als er gedrongen moet wor
den voor bus of tram, dan is de Geerse altijd
het laatst aan de beurt, al stond hij ook no.
één in de file, en als hij per exeptie dan óók
eens zien wil wat je met ellebogen bereiken
kan, dan heeft de hele wereld plotseling be
zwaren tegen dergelijke methoden en moet
hij haar met beschaamde kaken nog gelijk
geven ook. Het is door zijn bloed, dat we
zulke trouwe betalers zijn, zowel van terecht
als van ten onrechte gepresenteerde rekenin
gen, en zulke weinig efficiënte schuldeisers,
al is onze vordering ook nog zo gefundeerd.
En als je dan eens een keer royaal hebt ge
vochten en gewonnen - je hebt tenslotte óók
nog Westkappelaarsbloed -, dan gaat de
Geerse beschaamd terzijde staan en hij be
zorgt je het gevoel, dat de wereld nu eigen
lijk niet echt meer is'.
Later heb je kennis gemaakt met Van Scha
gen zelf. Die kennismaking heeft tot vriend
schap geleid. En in bijna al onze gesprekken
tot op het laatst van zijn leven kwamen wij
terug op het Walcheren van vroeger en zo nu
en dan op 'de Heren die de langste arm heb
ben De angel van de langste arm is bij hem
toch blijven zitten.
De derde schok kwam kort voor zijn dood
toen hij een brief schreef die later bleek een
afscheidsbrief te zijn. Hij dankte ons (mijn
vrouw en mij) voor onze persoonlijke
vriendschap: 'waarbij ik wel even op de cu
riositeit wil wijzen, hoezeer deze wijze van
wél-doen, dienen, iets heel merkwaardigs
heeft: er zit geen schaduwkant aan!! Zoiets
komt in het leven maar zelden voor!! Maar
jullie hebben het geflikt!'
Ook toen voor ons weer het Geerse-gevoel
van teveel eer. Maar aan de andere kant een
uitspraak van een vriend die bijna aan alles
een schaduwkant zag.
C. \an Schagen
overal op zee
klein gewandel van lichtjes
de vissers zijn uit.
op een duin staan
overal rokende akkers
september
windje komt uit zee
strijkt laag door het helmgras
en valt daar in slaap
goddelijk is de uieschil van het
trottoir, goddelijk het
natte lucifertje
ik ga maar en ben
Hans Warren heeft Van Schagen ooit ver
weten dat hij niet schiftte en daardoor ook
veel onbeduidends publiceerde, veel kaf en
weinig graantjes. Tegen dat verwijt heeft
Van Schagen zich verweerd in zijn stuk
Hutspot:
Ik ga maar en ben pleegt tot het
graan te worden gerekend. Maar wie dit ac
cepteert, hoe wil hij dat ik schiften zal.
God schift niet, integendeel. Zijner is
de volstrekte hutspot. Hoe zou ik me dan
vermeten het beter te willen doen? Ik schift
ook niet: laten we eerlijk zijn: we zouden het
óók niet kunnen
De oprechtheid van deze zin is aandoenlijk.
Niettemin zou je kunnen zeggen dat dat on
vermogen tot schiften inderdaad iets onpro
fessioneels heeft, omdat hel vermogen tot
selecteren nu eenmaal inherent is aan het
kunstenaarschap. De parados is volgens mij
echter dat deze vorm van onmacht uit pre
cies dezelfde geaardheid voortkomt die nu
juist de kracht van zijn beste werk, zoals de
kleine gedichtjes, bepaalt. Dit heeft te ma
ken met een werkelijke onbevangenheid.
Eén van de grootste charmes van zijn werk
is dat je nergens het idee krijgt dat de schrij
ver aan een literaire onderneming is begon
nen. Alleen krijg je soms het rare verschijn
sel dat de lezer die de vele kostbare graantjes
eruit weet te pikken meer vakman lijkt dan
de maker zelf, die in zijn argeloosheid din
gen heeft gecreeerd waarvan hij zelf de
schoonheid niet ziet.
Volstrekt argeloos is Van Schagen evenwel
niet geweest. Daar is zijn stijl ook te zorg
vuldig voor. Bovendien heeft hij zich op la
tere leeftijd zeer bewust en beslist uitgespro
ken over de vakman versus de speler. In zijn
stuk Wat doen we eigenlijk (1964) zegt hij:
'Toch houd ik vol, dat een vakman die geen
speler is, minder betekent dan een speler die
geen goed vakman is. Een slecht dilettant
heeft altijd een sprankje leven ergens. Een
goed vakman die geen speler meer is, is
dood. Vakman of speler, dat is geen
vraag van verworvenheden. Het is een ver
schil in karakter, in geboorte'.
Opmerkelijk is dat hij dan ineens sterk aan
het schiften en classificeren slaat. Om het
grote verschil tussen vakman en speler dui
delijk te maken voegt hij nog een hele lijst
polariteiten toe:
'Vakman of speler. Bourgeois of rebel.
Conformist of nonconformist. Routinier of
avonturier. Arrivé of zwerver. Maker of
vinder. Fabricatie of creatie Wat je
bent dat beslist je bloed
Iemand die dit schrijft, is ondanks de
opstandige stroom van zijn bloed, toch ook
een vakman en ondanks zijn credo van de
volstrekte voorkeurloosheid tóch een
kiezer.
Het heeft mij in dit verband ook altijd ge
frappeerd, dat Van Schagen zoveel zwart en
wit in zijn poezie doet, niet bij uitstek be
grippen die je van een voorkeurloze zou ver
wachten. Herhaaldelijk gebruikt hij de
woorden zwart en wit letterlijk, maar ook
tref je de begrippen impliciet en dus subtie
ler aan. En dat is voor mij Van Schagen op
zijn best: speler én vakman en genoeg artiest
om zowel credo's te omarmen als meteen
weer van de hand te wijzen wanneer het
kunstwerk dat vereist:
een mens wordt wakker
en neemt, starend in de nacht
een slokje karnemelk.
What The Milk Can, Van Schagen wist het
ook.
de zon gaat onder
mensengewandel op het duinpad
zachtjes ruist de zee
rood zakt de zon weg
langs mijn bankje stekkeren
oude dametjes