DOMBURGS MDNIEUWS i 19 kelijk bereed'), zei hij: dar zijn grootste fout die mooie fout was; dat hij niet begrijpen wou, dat zwijgen wel eens beter is dan het hardop zeg gen van de waarheid'. (Maurits Uyldert in zijn Verwey-biografie). dere steden. Hij was zeer bevriertd met Alber- dingk Thijm. Zoals Van Vloten trouw medewer ker van Thijms Dietsche Warande werd, zo zou Alberdingk Thijm regelmatig bijdragen aan Van Vlotens Kunstbode. r t Albert Verwey Verwey leerde Kitty vijf jaar na haar vaders dood kennen. Over Kitty en haar vader vertelt Uyldert een aardige anecdote: ..Professor Van Vloten die dien zomer met zijn gezin te Katwijk doorbracht, was langs zee gaan wandelen en mevrouw Van Vloten had hem de jongste van haar zeven spruiten toevertrouwd en in een trekkarretje meegege ven. Van Vloten was echter op het strand verdiept ge raakt in een zijner geliefde auteurs - hij las vaak op de wandeling - en had geen aandacht meer gehad voor het geen er voorviel rondom hem. Zoo had hij dan ook niet opgemerkt, dat de dissel van het karretje losgeraakt was. Met dat bungelende ding in de rechterhand op den rug en het boek in de linker kwam hij bij zijn vrouw terug, om pas toen te bemerken dat hij zijn jongste dochter kwijt was geraakt. Gelukkig was de vloed nog niet opgekomen en vond men het meisje ongedeerd en onbevreesd in de eenzaamheid van het vrijwel verlaten strand'. Mea Verwey omschreef Van Vloten in haar dis sertatie als 'een geboren schrijver'. Frans Erens zei van hem: 'Johannes van Vloten blijft in onze negentiende eeuw één der beste prozaschrijvers der Nederlandsche taal. Lang vóór het verschijnen van de Nieuwe Gids munt zijn eruditie uit door voortreffelijken smaak. Wanneer ik zijn naam ergens las, werd altijd mijn opmerkzaamheid getrokken. Ik las alles wat hij had te zeggen, zonder ooit iets over te slaan'. (Suggesties, uitg. 1941). 'Animal disputax bij uitnemendheid', schreef Kalff in zijn Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. 'De lachende hyenanoemden zijn vijanden hem volgens overlevering ook wel. 'Goedlachs', zei Busken Huet. 'Hij verstond de kunst een tegenstander met één trek te teekenen en de toeschouwer tot vroolijkheid te stemmen. In hetzelfde herdenkingsartikel in Litterarische Fantasiën en Kritieken (1881-1888), XXII: 'Niet alleen echter zal men steeds de opgewektheid moeten bewonderen, waarmede hij van alles wat op het gebied der gedachte elders voorviel kennis nam, - zoodat zijn Levensbode als een doorgaan de aankondiging van belangwekkende buiten- landsche geschriften kan beschouwd worden in Nederland door de minsten opgemerkt - doch men behoort ook te erkennen, dat hij daartoe aangezet werd door eene buitengewone mate van vaderlandsliefde'. De Levensbode gaf Van Vloten vanaf 1865 uit, het blad verscheen niet regelmatig, maar 'naar de geest getuigde of de gelegenheid zich aanbood Conrad Busken Huet J. F. Jansen kort na Van Vlotens overlijden in een necrologie in het Dagblad van Friesland: 'Een zonderlinge tegenstelling met de meeste litte ratoren maakte hij: wie hem het best van nabij kenden, achtten hem het hoogst, terwijl men in den regel auteurs uit de verte moet kennen, wil men hen blijven respecteeren'. (Een nadenkertje - speciaal voor de heer Brandt Corstius!) In het begin van de jaren zeventig van de vorige eeuw gaf Van Vloten De Nederlandsche Kunstbo de uit, daaraan werkten onder meer mee Marcel lus Emants, Kneppelhout, Pierson, Victor de Stu- ers en JA. Alberdingk Thijm. Als liefhebber van kunst kende Van Vloten naast de musea in Hol landse en Vlaamse steden de schilderijencollecties in Parijs, Londen, Berlijn, Frankfort, Kopenha gen, Petersburg (Leningrad), Moskou en vele an- J. A. Alberdingk Thijm Een aantal jaren daarvoor had Van Vloten Aesthetika of Schoonheidskunde in losse hoofd trekken, naar uit- en inheemsche bronnen voor Nederlanders geschetst (Deventer, 1863-1865) ge publiceerd. In een voor bericht stelde hij: 'Naar mate de kerk en haar invloed minder worden, moet de kunst noodzakelijk wassen.Mea Ver wey noemde het boek 'het eerste samenvattende overzicht op dat gebied in Nederland. Van Vloten: 'Deschoone vormen der kunst strek ken niet, om de min of meer bittere pillen van wijsbegeerte en zedeleer te vergulden; en er een ander belang in te zoeken dan dat der schoonheid zelf, zou slechts het kenmerk van een bekrompen, voor haar eigenlijke waardering onvatbaren geest zijn. Schoonheid, zoals de schoonheid van het leven zèlf: Spinoza vergezelde Van Vlotens diens leven lang. Hij publiceerde veel over Spinoza, onder meer een levensbeschrijving, Baruch d'Espinoza, Zijn Leven en Schriften in verband met zijnen en onzen tijd (1862), 'Supplementum ad Benedicti de Spinoza opera quae supersunt' (1862) en Spino za's volledige werken, Benedicti de Spinoza opera quotquot reperta sunt (ism. J. P. N. Land, 1882/1883). Graf Johannes van Vloten te Haarlem Mea Verwey: 'Er is Van Vloten herhaaldelik verweten, dat hij in zijn aanvallen te persoonlijk was. Hij zelf be roemt er zich evenwel bij voortduring op, dat hij altijd zonder aanzien des persoons handelt en per sonen van beginselen weet te scheiden. Wie had hier ongelijk? Men zou paradoxaal kunnen bewe ren, dat hij niet-persoonlik, persoonlik was. Per soonlik inzoverre, dat hij geen persoonlike gevoe ligheden van anderen ontzag en alles betreffende hemzelf en anderen aan de grote klok hing, wan neer hij over een hem kwaad dunkend verschijn sel de alarmklok luidde; maar niet persoonlik in die zin, alsof een hem aangedaan werkelik of ver meend onrecht de oorzaak zou zijn van zijn aan vallen op de geïncrimineerde persoon. Het diciSde alleen ter illustratie.'Dat hij tans een weinig gelezen schrijver is - een vergeten veelschrijver, heb ik wel eens horen mompelen - ligt niet aan zijn stijl of aan geringheid van geestelike betekenis - maar aan de aard van zijn werkzaamheid, die in het bizonder bestemd was voor zijn tijdgenoten. 'Het Nederlandsche Volk' van zijn tijd in al zijn lagen wilde hij bereiken en bereikte hij ook. Zeker is dat hij een zeer veelzijdig man was, die vele reacties van velerlei aard opriep. Zeker is ook dat hij leefde naar wat hij verkondigde. Zijn op vattingen over het onderwijs bijvoorbeeld - een gedegen scholing was voor vrouwen even belang rijk als voor mannen - brachten hem ertoe naar Bloemendaal bij Haarlem te verhuizen om daar zijn dochters naar de enige meisjes-hbs die ons land toen rijk was te laten gaan. In vele opzichten was hij zijn tijd ver vooruit en huldigde hij opvattingen, die nu niet zouden misstaan. Van Vloten zette zich in zijn laatste jaren onder meer nog in voor openbaar onderwijs, voor speel tuinen voor de jeugd en (tevergeefs) voor het be houd van een olm bij het Proveniershuis in Haarlem. Zijn kinderen, de 'bekend eigengereide, in vrij heid gedresseerde kinderschaar' (woorden van Mea Verwey), 4 jongens en 3 meisjes, kreeg de liefde voor het buitenleven en de geestesweten schappen met de paplepel ingegoten. Zij waren van hun zelfstandigheid - hun vrijheid als denkende mensen temidden van een oneindig natuurverband - doordrongen, een voorrecht dat niet altijd een voorrecht bleek te zijn, zeker niet als je er jezelf voor moest overwinnen. Herman Gorter Herman Gorters vertaling van Spinoza's Ethica verscheen in 1895Het exemplaar dat hij aan Ger- lof van Vloten stuurde ligt voor mij. Terwijl ik in die oude papieren blader, zie ik in ge dachten de man die het boek verstuurde en de man die de vertaling, als hij er de tijd toe had, ver moedelijk met grote aandacht las. Dan denk ik aan Johannes van Vloten, voor wie Spinoza 'de blijde boodschapper der mondige menschheidwas Fn tenslotte denk ik weer aan Van Schagen die door Spinoza tot zijn 'Niets is dat niet goddelijk is.... ik ga maar en ben' kwam. Later in zijn leven zou Van Schagen verkondigen 'ik doe niet meer mee'en tot de slotsom komen dat dat hetzelfde en het tegengestelde tegelijk was. De benadering was slechts negatief in plaats van positief. 'Dan zal hij suizen in de bladeren, dan zal hij spreken in de zee dan zal hij ademen in de nacht, dan zal hij roepen in de wind dan zal hij wezen over tijd en wereld', schreef Van Schagen in Nar renwijsheid (1922) voor de moeder van zijn nog ongeboren zoon (die een dochter werd). J Van Spinoza's leer zou je - vrij naar Goethe - kun nen zeggen dat er dingen zijn die je niet meer kwijt raakt, als je ze eenmaal hebt verworven. Geldt de honderdjarige kalender van Frans Erens bij herhaling voor Spinoza? Zijn 'uiterlijke om standigheden' doorslaggevender dan innerlijke verworvenheden? Zal de honderdjarige kalender voor Van Schagen gelden? Stel de honderdjarige kalender heeft algemene geldigheid, dan kun je aannemen dat generaties daarbij een grote rol spelen. Na honderd jaar zul je immers gemiddeld in de derde nieuwe generatie zijn, tijd genoeg om van these via antithese en synthese weer bij de (al dan niet aangepaste) these te belanden. Het vervelende bij stellingen is natuurlijk altijd dat negatieve stellingen zo gemakkelijk te bewij zen zijn (er is maar één ontkenning voor nodig), positieve daarentegen tot in het oneindige bewe zen zouden moeten worden om geldigheid te ver werven en dat is onmogelijk. Is het misschien daarom dat Van Schagen het op timistische van Spinoza ook een pessimistische bijklank gaf? 'Er wordt een spel met ons gespeeld waarvan de zin ons blijft verheeld en al wat is dat is geheime nis en niemand w eet en ieder speelt zijn beeld. Zijn mènsbeeld dus. Hoe goddelijk is dit alles...? Zeer! Wit ik zit vandaag maar stil en weet niet wat ik wil ik luis ter naar de wind of die soms iets verzint maar hij gaat mij voorbij vandaag is 't niets voor mij daarom zit ik maar stil en ben bijna nihil dat is nu juist wat ik graag wil F. L.

Krantenbank Zeeland

Domburgsch Badnieuws | 1987 | | pagina 19