DOMBURGS MDNIEUWS 17 Blijft de vraag wat wij van een biografie verwach ten, wat een biografie moet zijn en hoe een bio graaf te werk moet gaan om dat te bereiken. 'Wilmen een beeld', aldus Jan Romein in De Bio grafie (Ploegsma, Amsterdam 1946), 'men zou hei schrijven ener biografie kunnen vergelijken met wat Herodotus van de Perzen verhaalt. Hij zegt namelijk, dat zij gewoon waren des nachts, dronken, een besluit te nemen, om dat dan de volgende morgen, ontnuchterd, nog eens kritisch te herzien. Met dien dronkenschap be doelen wij dan de vervoering, die men gemeenlijk, maar ten onrechte als het exclusieve geestesmerk van den kunstenaar beschouwt. Het herzien van het besluit m nuchtere toestand symboliseert de kritiek, die men, doch ev enzeer ten onrechte beschouwt als de speciale begaafd heid van den geleerde. Man van wetenschap of literator beiden zullen dus een goede biografie kunnen schrijven, maar geen van beiden echter zal er in slagen, laat men dat niet vergeten, wanneer hij niet de onbevangenheid heeft, die geesteshouding van de vrije mens, waarmee men niet geboren wordt, die door intuïtie, noch studie, doch slechts door het leven, dat is door ervaring en zelfopvoe ding aan te leren is. Vakmanschap is daarvoor geen waarborg, eer, misschien, een remmende factor. 'De biograaf', schrijft Dresden in De structuur van de biografie (Bert Bakker/Daamen nv, Den Haag 1956), 'ontwerpt een portret, dat de structuur van de persoon weergeeft en waarin hij zelf met zijn interpreta tie van die persoon aanwezig is. Iji dit portret en alleen daarin i indt de biografie haar eigenlijke zin. Weliswaar is deze zin met te formuleren in een algemeen geldende en hanteerbare uitdrukking, want iedere biograaf zal van dezelfde persoon een verschillende interpretatie geven. Hij maakt niet alleen het portret van zijn object, maar ongewild en toch noodzakelijkerwijs ook van zichzelf'. Heeft een biografie waarde voor altijd? Natuur lijk, alleen al omdat hij naast een beschrijving van het onderwerp een beeld geeft van het cultuur historisch perspectief van waaruit de biograaf schrijft! Gèldt een biografie voor altijd? Romein o.c. over die illusie: 'Zelf hadden wij haar ook eens, toen wij, in het begin van onze loopbaan afrekenend met de bestaan de Dostojewskij-biografieen, dachten daarmee de bouw - grond rijp te hebben gemaakt voor het stichten van een blijvend gebouw. Het was geen toeval, dat wij die ge droomde Dostojewskij-biografie ongeschreven lieten, want inmiddels rijpte een nieuw inzicht, dat leerde, dat een blijvende biografie onbestaanbaar was. Wij leerdendat geschiedenis wel herbouw ener voor bije werkelijkheid kan zijn, maar niet zonder haar gelijk tijdige ontwerkelijking, dal elk geslacht de geschiedenis herschrijven moet, omdat zij naast werkelijkheids- herstel, tegelijk waardebepaling is en met die waarden de werkelijkheid-van-eens wisselt, zoals de waarden wisse len met de werkelijkheid-van-nu-en-straks. Een feitelijke, wetenschappelijke basis is dus no dig, maar nèt zo goed een eigentijdse, persoonlij ke benadering. Van wezenlijk belang hierbij is een duidelijk onderscheid tussen beide. 'The history of the Victorian Age', om een ver maard Engelsman.aanj,e halen, Lytton Strachey in het voorwoord tot Eminent Victorians (1918), 'will never be written: we know too much about it'. Onwetendheid is het eerste vereiste voor de historicus, onwetendheid in de zin van onbekend heid met het onderwerp, waardoor je vereenvou digt en verduidelijkt, selecteert en weglaat. Het lag niet in Stracheys bedoeling iets te bewijzen of een bepaalde systematiek in zijn werk aan te brengen. 'It has been my purpose to illustrate rather than to explain.... 1 hope, however, that the following pages may prove to be of interest from the strictly biographical no less than from the historical point of view. Human beings are too important to be treated as mere symptoms of the past. They ha ve a value which is independent of any temporal processes - which is eternal, and must be felt for its own sake.' Duidelijk lijkt nu wel, dat in een biografie altijd twee mensen aan het woord zijn. Op een aardige wijze wordt dit geïllustreerd in According to Mark van Penelope Lively (Heinemann, Londen 1984) - en dat is tevens de sterkste kant van dit boekje. De worsteling van biograaf Mark Lam ming met zijn onderwerp, de schrijver Gilbert Strong, wordt op vaak vermakelijke wijze weer gegeven. Lamming 'kende' hem een mensenleven lang - en dat hele leven tegelijkertijd: het was on mogelijk Strong in een bepaalde fase los te zien van de rest van diens leven. 'He contemplated Strong all the time with the wisdom of foresight; it struck him at wild moments that a revealing new approach to biography would be to take a chap whose fate you did not know and move on wards year by year, as innocent as in life itself. Helemaal nieuw is dat natuurlijk niet. Op die ma nier kwam The Quest for Corvo, Genius or Char latan? (1934), A. J. A. Symons' briljante biogra fie over de onpeilbare Frederic Rolfe, tot stand. Rolfe was katholiek, prêtre manqué, latent ho moseksueel; hij stierf in 1913 op 53-jarige leeftijd in Venetië. In 1934 waren vijf boeken van hem aan de open baarheid prijsgegeven (Stories Toto Told Me; In His Own Image; Hadrian the Seventh; Don Tar- quinio en Chronicles of the House of Borgia), die nauwelijks aandacht hadden gekregen. Rolfe lag altijd met iedereen overhoop, was arm en zeer gefrustreerd. Ter compensatie van zijn afwijzing als priester noemde hij zich Baron Corvo. Hij schreef - in een prachtig handschrift - de meest ve nijnige, fantastische en merkwaardige stukken. Mysterieuze en ellendige gebeurtenissen vergezel den hem zijn leven lang; hij leek er om te vragen. Het boek was een succes. Niet alleen door het bi zarre levensverhaal van Rolfe. In de woorden van A. J.'s broer, de schrijver Julian Symons, die op zijn beurt in 1950 een biografie over zijn broer zou publiceren: 'The book gains complexity, richness, and depth from the fact that the quest for Corvo was also part of A.J.s quest for him self, that lifelong wandering of all self-conscious artists among the intricate corridors leading to se cret or forbidden rooms in 'the Arabian palace of the individual. Met andere woorden: een biografie moet léven. In mindere mate geldt dat voor een monografie: die kan immers een wetenschappelijk aspect tot onderwerp hebben, waarbij persoonlijke opvat tingen van de schrijver - of zijn mate van bezieling - er nauwelijks toe doen, in elk geval niet tot ui ting hoeven te komen. Anders is dat bij een biografische schets: daar is het de bewogenheid van de schrijver die het ver haal maakt of breekt. De biografische schetsen van Boudewijn Biich - veelal gepubliceerd in NRC/Handelsblad - bijvoorbeeld, dat zijn vaak pareltjes van bevlogenheid. Een tussenweg lijkt Harry Prick te bewandelen: nauwgezet chroniqueur - elke toekomstige Tachtiger-biograaf zal schatten aan feitelijke en andere gegevens kunnen halen uit zijn zorgvuldi ge boekstavingen - enerzijds, enthousiast onder zoeker, verzamelaar en schitterend verhalenver teller anderzijds. 'De knipoog' lijkt in het algemeen niet de sterkste kant van de Nederlander. Constateerde Jan Fon- tijn, wetenschappelijk medewerker neerlan distiek in Amsterdam, onlangs al een mogelijke verschraling van het literatuuronderwijs ('Ik denk dat het goede literatuuronderwijs een voort durend pendelen is tussen beleving en reflectie.... De weegschaal slaat momenteel door naar de lite ratuurwetenschappelijke, 'objectieve' benade ring van literatuur. Verschraling van het litera tuuronderwijs zou het gevolg kunnen zijn, zeker nu de bezuinigingsgolf onverminderd van kracht is en verantwoord literatuuronderwijs van enig niveau, waarin in alle rust literatuur wordt be leefd en bestudeerd, een illusie is'), de vrees lijkt niet ongegrond dat 'een strakke blik' ons literaire cultuurgoed zal vastpinnen zo niet doen ineen schrompelen, als dat werkelijk het geval is. Er is een dilemma: het persoonlijke, het 'subjec tieve' kan accenten verschuiven. (Maar doet het wetenschappelijke dat niet net zo goed? Is bij voorbeeld een roman niet in eerste instantie een persoonlijk iets, dat naast een wetenschappelijke - hij moet natuurlijk aan bepaalde vereisten vol doen - vooral ook om een persoonlijke benade ring vraagt?) Bij 'beschrijvende literatuur' - non-fictie, zo u wilt - is het dilemma het grootst. Voor mij kwam dat bijvoorbeeld naar voren in De laatste deur van Jeroen Brouwers (Arbei derspers, Amsterdam 1983), een geweldig boei end boek. Brouwers wijdt een hoofdstukje aan Gerlof van Vloten; de meeste gegevens daarvoor ontleende hij aan Harry Pricks artikel Gerlof van Vloten: Kanttekeningen bij een catalogus (De Ne gentiende Eeuw, le jaargang, nr. 1, mei 1977). Waar Harry Prick in zijn artikel slechts re gistreert, lijkt Jeroen Brouwers' bewogenheid hem ondanks de woorden 'de biografische oogst is teleurstellend', tot interpreteren te brengen en wel op grond van een gegeven waar ik (met mijn kennis van de Van Vlotens) aan twijfel. Hoewel zijn interpretatie volstrekt logisch is, wordt daardoor in mijn ogen Van Vloten een ei genschap toegedicht die hij niet bezat. Je zou kunnen zeggen dat dat niet belangrijk is. Immers, het interessantste aan Gerlof van Vloten was voor Jeroen Brouwers het feit van diens zelf moord. Wat daar uiteindelijk direct toe leidde, zal altijd gissen blijven, ook voor mij. Om - in het Ügemeen - Lytton Strachey te para fraseren: 'Human beings are too important to be treated as mere symptoms of a fact. Misschien krijg je wel het beste inzicht uit herin neringen - één van de meest informatieve boeken over de Tachtigers en wat hen bewoog blijft Ver vlogen Jaren van Frans Erens. Frans Erens Vergelijkbaar is 1 uit 7 van Mea Verwey; in dat boekje gaat (het gezin van) Albert Verwey in zijn dagelijkse bestaan voor je leven - in het kleine schuilt toch altijd weer het grote. Mea Verwey, een dochter van Albert en Kitty Verwey-van Vloten, was elf jaar oud toen Gerlof van Vloten stierf. In haar boekje komt hij naar voren als een 'schalkse' oom, die jaarlijks als goedheilig man fungeerde, naast geestigheid een postzegelverzameling bezat en tijdens wandelin gen kostbare centen uitloofde voor konijnenkeu tels om daar Noordwijks zanderige duingrond mee te bemesten en ook om niet steeds voor de voeten te worden gelopen. Gerlof van Vloten was op 7 juni 1866 in Deventer geboren als jongste zoon van Johannes en Betsy van Vloten-van Gennep. Hij volgde het gymnasi um in Haarlem, studeerde Oosterse talen in Lei den en werd in het jaar van zijn promotie 18%) in die stad Adjutor van prof. M. J. de Goeje. Daarmee begon een periode van publicaties op zijn vakgebied, die hem tot ver buiten onze lands grenzen bekendheid zouden geven. Ik geloof er dan ook niets van! Innerlijke onrust zeker, vereenzaming ook, maar niet op grond van een minderwaardigheidsgevoel - of hoogstens op grond van een minderwaardigheidsgevoel ten op zichte van zichzelf. Grillparzers 'Sei immer Du und sei es ganz', daar kun je Van Vloten aan toetsen en Goethes opvat ting dat elk leven geleefd kan worden, als je jezelf maar niet verliest, die kun je erbij halen. Buiten de innerlijke onrust was het de Van Vlo tens eigen tot het uiterste van zichzelf te gaan en daar liet Gerlof verstek gaan. Noch in de ooster se, noch in de westerse filosofieën vond hij uitein delijk iets dat hem ertoe bracht zich volledig, tot het uiterste te gevenOok bij Spinoza In suo esse perseverare - in zijn zijn volharden /zijn zijn be waren), bijna een huisgenoot in het gezin van Jo hannes van Vloten, niet. Spinoza stelt het duidelijk (Ethica, deel IV, Over de menschelijke slavernij. Stelling XXI): Nie mand kan begeren gelukzalig te zijn, w el te han delen, en wel te leven, die tevens met begeert te zijn, te handelen, en te leven, dit is, in der daad te bestaan. Gerlof van Vloten was een gekwelde, maar in mijn ogen waren het in de eerste plaats demonen in hem zélf die hem kwelden. Hij maakte op 21 maart 1903 een einde aan zijn leven. I en vei familielid schreef enkele maanden later aan Gei lofs oudste broer Willem: ...trof mij het einde van Uw broeder Gerlof. I evendig daarbij herinnerde ik mij aan onze wandeling oor enkele jaren naar Heemstede, waarbij mij toen zeer trof het degelijk discours van Uw Gerlof, die zicli e\ enzeei voot Uw industrie scheen te inteiesseren als gij belang steldet in zijne wetenschappelijke studies. En bezonken als gevolg van overgroote zwaarmoedigheid besefte ik levendig zijn re esse lijk en langdurig lijden. Zeker moet men hierbij niet uit het oog verliezen, dat zelfmoord in bepaalde opzichten een sociaal verschijnsel is. (In de 'kring' van Gerlof van Vlo ten bijvoorbeeld Anna Witsen (1889), Jessurun de Mesquita (1890), Rachel Aletrino-Mendes da Costa(1897) en Willem Bauer 1904).) Niet alleen door zijn vakgenoten werd Gerlof van Vloten in geschriften herdacht; hij is onder meer terug te vinden in het werk van Albert Verwey, Irederik van Eeden en Stel an George. De kinderen van Johannes van Vloten waren ten dele zeer vergeestelijkt; zij overpeinsden het liefst alles dat hen bezighield tijdens lange, straffe wan delingen in ongerepte natuurgebieden Melan cholie was hen niet vreemd, grote hartstocht evenmin - zij het dat zij hartstocht vaak met schroom benaderden. Gerlofs drie zusjes waren met Tachtigers ge trouwd: Martha (1856-1943) met I rederik van Eeden (1860-1932), Betsy (1862-1946) met Wil lem Witsen (1860-1923) en Kitty 1867-1945) met Albert Verwey (1865-1937). Gerlof van Vloten Kitty en Betsy van Vloten 'De queue en het corset beheersten in die dagen de mode', aldus Jacqueline Royaards-Sandberg aan het begin van haar Herinneringen (in 1979 uitge geven). '...De drie meisjes Van Vloten, die Me vrouw Van Eeden, Mevrouw Witsen en Mevrouw Verwey zouden worden, droegen geen queue maar wel de japonnen, die op de queue waren ge maakt. Dat was zo potsierlijk, dat de jeugd hen in de Grote Houtstraat uitjouwde. Marie Cremers in Lichtend Verleden/Jeugdher inneringen (uitgave 1954): 'Eens zagen wij (dit was vóór onze kennismaking) Verwey en Kitty met Henriette van der Schalk in de duinenzij vie len op door hun eigen onwerelds karakter. Kitty was mooi met haar violette ogen, losse rood blon de krullen, waarin de wind speelde (in die tijd liep niemand buiten zonder hoed) en haar jakjes van Fins weefsel. De mode was toen nog stijf en ingeregen. Henriette Roland Holst-van der Schalk: 'Een wijs en mild hart had Martha van Vloten en ook een wijzen en sterken geest. Ik geloof niet dat er vele vrouwen geleefd hebben met een zoo diepe en wij de intuïtie, zoo voortdurend bereid, zich in de moeilijkheden van anderen te verdiepen om hen te raden en te steunen en tevens zod kritisch en su périeur van intellekt als deze oudste dochter van professor Van Vloten. In 1897 reisde hij voor een wetenschappelijk on derzoek naar Turkije, maar moest die reis wegens ziekte onderbreken. H. L eopold Ik citeer hem iets uitgebreider dan Harry Prick en Jeroen Brouwers dat doen: '...wat het langst nablijft bij den lezer en wat in taal en inhoud het gehele boek doortrekt is de volgende distinc tie, dat het uit de haast en drang van het dagelijksche voortbestaan, uit al dit leven en omgeven, dat tot een be oordeeling niet komen laat, weg voert en er buiten plaatst daar waar tijd en rust is om tot zich zelve te ko men om te overzien en te overdenken en te vergelijken waar rekenschap mogelijk is en een oordeel in hoogere instantie over de innerlijke waarde van onze beschaving en samenleving. Een overpeinzing die liefst bij velen tot een stille dweperij zal worden, tol een betreuren en ver langen van wat onherroepelijk verloren is, een vleug van zachte weemoed, waarin men den schrijver gaat ont moeten. Teruggetrokken als htj en een tcedere, en gevoe lige natuur en een schroomvallige, een eenzame maar niet uil zelfgenoegzaamheid, maar een teleurgestelde die wellicht vol was van uitingsbegeerte en van verlangens van verwante ontmoetingen. En die zich heeft terugge trokken van dit alles dat de voldoening mist maar zonder bitterheid, die al het bedrijf gadeslaat met een glimlach, die het half reeds glippen liet en die tot dezelfde berusting en stilte des gemoeds, tot dezelfde verwijdering en af stand van het oogenblikkelijke, als een beredeneerde wijsbegeerte, komen moest door de zachte en niet falen de leiding zijner eigene, oorspronkelijke natuur. En zoo heeft hij dan dit boek geschreven, kalm en zonder al tegroote illusie, schrijvende wat hij te schrijven had en niet bedoelende in te grijpen in wat hij zag van de voor tgang der dingen en niet goed kon keuren. En toch, wie zal zeggen welke kracht mag liggen in deze nauw hoorbare stem, die klagende is en in dit zachte ver wijt, dat nahangt in den hoorder'. In 1893 had Gerlof van Vloten met zijn zwager Albert Verwey een reis naar Spanje gemaakt, geen onverdeeld succes. Maurits Uyldert schreef naar aanleiding van deze reis in zijn biografie: 'Gerlof van Vloten leed on der de innerlijke onrust, die vele Van Vlotens aan geboren was en aan een onoverwinnelijk minder waardigheidsgevoel, dat in een houding van op zettelijk meerderwaardigheidsvertoon compen satie zocht. Meer en meer(zou Van Vloten)... onder de innerlijke vereenzaming gaan lijden, die een ge volg was van een steeds toenemend gevoel van minderwaardigheid. Een gevoel dat op geen we zenlijke tekortkomingen berustte want hij was een zeer begaafd man. Gerlof van Vloten 'In 't vaderland herstelde hij wel tot zekere hoog te, maar toch is hij sedert dien tijd niet meer ge heel gezond geweest. Telkens volgde op eett perio de van opgewekte studie een andere van inzak king en moedeloosheid, die hij dan door een poos buiten te lev en of door een reis trachtte te v erbete- ren, maar de eerste werden allengs korter en er- meerderden mijne ongerustheid', schreef prof. De Goeje in een levensbericht (Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1902-1903). Toch zou Van Vloten in 1900 een boek publiceren. Oosterse Schetsen en vertalingen, waarover J. H. Leopold (Nieuwe Rotterdamsche Courant, 5 juli 1900) schreef: 'Dit is een heerlijk boek

Krantenbank Zeeland

Domburgsch Badnieuws | 1987 | | pagina 17