DOMBURGS MDNIEUWS 0 16 Iedere vernieuwing bestaat uit verzet tegen het oude. Ook op papier. De Nieuwe Gids als reactie op De Gids, de poëzie der Tachtigers als reactie op de 'domineespoëzie' en Narrenwijsheid van Van Schagen als reactie op een artikel (wélk arti kel wist Van Schagen zich in later jaren niet meer te herinneren!) in De Stem. Elke nieuwe periode brengt aldus een verguizing van de voorafgaande mee. Van Schagen is hier de uitzondering die de regel bevestigt. Dat vooral maakt hem uniek in de Ne derlandse letteren. Zijn verzet had niets met een periode of een groep te maken, het was slechts een stem tegen de stem. Van Schagen is niet zonder meer in een kadertje te vatten, integendeel - van elk kader heeft hij wel iets en wel iets niet. Spinoza was voor hem 'de openbaring', de Zan gen van Biïitis in Verweys Beweging 'de door braak' ('die prille, schuchtere atmosfeer, diedau- wigheid van een heel vroege ochtend buitenvan Eedens Sirius en Siderius tenslotte 'de bevesti ging' van 'een furieuze drang naar een ideale, na tuurlijke zuiverheid'. J. C. van Schagen Zijn hele lange leven lang zou Van Schagen die drang gehoorzamen, zij het niet volgens het 'l'art pour l'art'-principe van de Tachtigers, maar als 'spel om het spel'. Iedere vernieuwing bestaat uit verzet tegen het oude. Iedere herwaardering heeft na iOO jaar plaats. Aan Van Schagens wieg stonden de Tachtigers, aan het einde van zijn leven heeft hij nog net hun wederopstanding meegemaakt. Kent zo toch alles zijn wetmatigheid in tegenstel ling tot Van Schagens 'wolken drijven langs/het groot besluiteloze/weet niet wat het zoekt'? Laat de geschiedenis ons steeds weer Erens' Hon derdjarige kalender zien? 'Als ik mij herinner, wat er vóór jaren m onze bijeen komsten is bepraat en beoordeeld en als ik naga, wat er ook in andere kringen is gesproken en geschreven over li teraire waarden, dan zou ik haast zeggen, dat dezelfde appreciaties van literatuur soms na honderd jaar weer opduiken, zoodat men aan den zoogenaamden honderd jarigen kalender moet gaan denken. Het is waar. dat wij Feith en Bilderdijk op het oogenblik waardeeren. En nu wil ik een paar uitspraken memoree- ren van 1883 en '84, o.a. van Kloos. Ik herinner mij goed, dat ik toen met Kloos sprak over Huet; hij ant woordde mij: 'Die is niets'. Ik opponeerde toen: 'Maar de stijl dan?'. Daarop antwoordde hij alleen met een schouderophalen Zoo weet ik ook, dat Verwey tegen mij zei, dat Bilderdijk volstrekt geen dichter was en zoo zou ik nog meer uitin gen kunnen ophalen om den geest van het nieuwe geslacht te karakteriseeren. Heden apprecieeren Kloos en Verwey, al is het dan voor een gedeelte, Bilderdijk en Feith. En nu vraag ik: Is het dan zoo gek hier te spreken van een soort honderdjarigen kalender? Over die wisse ling van waardeering valt na te denken. Wat gebeurt er? Bij de opkomst van het nieuwe geluid der tachtigers gin gen deze geweldig te keer tegen hun voorgangers, zoowel dichters als prozaschrijvers. Dat was de stormloop. La ter kwam meer en meer de bezinning en de omwenteiaars zagen m, dat de talentvolle schrijvers van vroe&er toch dikwijls wortelden in een reèele emotie. Het gaat niet aan Bilderdijk, Feith, Huet zoo maar voor niets te verklaren; de menschen die hen een tijd lang bewonderd hebben, waren toch niet allen idioot. Hoe meer wij voortschrij den in den tijd, hoe meer de omhulsels der veroudering wegvallen en wij terechtkomen bij de kern. Dan zijn wij genadig. Ja, meer dan dat: wij moeten ons gewonnen geven en wij denken en voelen ons in de dich terzielen van voorheen; maar jaren zijn noodig geweest om de schaal van de kern te scheiden. De proef der eeuw is door Bilderdijk en Feith doorstaan. Met Vondel is dat reeds lang gebeurd; maar moeten wij ook niet bij hem veel afval constateeren? Wij bewonderen hem, maarniet iedere regel, niet ieder vers. Zoo zou het mij niet verwonderen, dat binnen eenige ja ren een sterke reactie tegen de dichters en proza schrijvers van De Nieuwe Gids zal plaats hebben. Een wonder is het, dat deze tot nu toe hebben stand gehou den. Wel is er hier en daar tegen de tachtigers opgeko men, maar de groote afbreker is nog niet opgestaanWat zal er van de literatuur der tachtigers overblijven? Ik weet het niet en niemand weet het, vóór dat een eeuw is voorbijgegaan. Voorspellingen zijn dikwijls uit den booze. Frans Erens. Vervlogen Jaren, 1938/1958). 'Zij konden niet ophouden met praten', luidt de aanhef van een artikel van Charles Vergeer over de Tachtigers in De Volkskrant van 10 augustus 1985. Zo voel ik mij nu bijna: eenmaal begonnen aan wat naar aanleiding van Van Schagens waardering voor Spinoza een stukje over de Tachtigers en een historische plaatsbepaling van Van Schagen had moeten worden, is niet alleen de liefde voor 'de biografie' maar ook die voor de hier in het kort beschreven Van Vlotens in mij opgestaan en met mij weggewandeld. Ik kon nog net op tijd stoppen - hoop ik. Wij weten het inmiddels wèl: ook de Tachtigers doorstonden de proef der eeuw. Volledig stil is het rond hen nooit geweest, hier of daar verscheen in de loop der jaren altijd wel een beschouwing over of een bundeling van het werk van deze meesters. Voor een gróter publiek gingen de Tachtigers pas leven na van 's-Gravesandes Geschiedenis van De Nieuwe Gids (Arnhem, 1955). Goden daalden af naar aarde; niets menselijks bleek deze schoonheidzoekers vreemd. Weliswaar bestond Willem Paaps Vincent Ha- man (1898), en sinds 1938 ook Tim's Herinnerin gen door Aegidius W. Timmerman, waren in dat zelfde jaar 1938 enkele memoires van Frans Erens verschenen, publiceerde Maurits Uyldert vanaf 1948 een drie-delige biografie van Albert Verwey, werd herdruk op herdruk gemaakt van sommige werken van de Tachtigers en kwamen instellingen als het Frederik van Eeden-genootschap regelma tig met Mededelingen, maar toch waren deze ui tingen altijd voor een te beperkt gezelschap en meestal vanuit een te specifieke hoek benaderd. Een kentering scheen gekomen met van 's- Gravesandes boek. Van voor de leek dorre weten schappers werden de Tachtigers zo goed als romanhelden. En een wezenlijke verandering kwam er van zelf: honderd jaren zijn er voorbijgegaan, sinds een jaar of tien kijkt men vanaf een veilige afstand terug. De kritische beschouwingen zijn niet van de lucht; elk zichzelf respecterend tijdschrift kwam of komt wel met een verhaal over de Tachtigers of over De Nieuwe Gids (Zoals U ziet, het Dom- burgsch Badnieuws ook!). En terecht. Want in elk geval in één opzicht zijn de Tachtigers als groep baanbrekender geweest dan nieuwe stromingen dat op zich al zijn: zij brachten het subjectieve element in de Nederlandse literatuur. Van toen af aan was 'de allerindividueelste ex pressie van de allerindividueelste emotie' de drijf veer en niet meer 'het algemeen heil der natie'. Te ver kun je daarin natuurlijk ook gaari. Kloos over 'de kritiek'; 'De waarachtige kritikus na dert de werken volstrekt onbevangen, zonder eenige vooropgestelde voor- of afkeur, zonder, van te voren, iets te willen verdedigen of aanvallen, en laat rustiglijk zich overgevend aan den invloed, die het geschreve op hem maakt, eerst dat werk opstaan in zijn geest, als een volledig geheel, zoodat wat leefde in des schrijvers ziel, zich verwezenlijkt als een werkelijkheid in die van den kritikus en deze het kan gaan onderzoeken en als proeven tot in de kleinste bijzonderheden, met de fijnste en beste vermogens van zijn geestelijke zinnelijkheid en van zijn ziel. Zoo, dan, komt langzamerhand het werk te liggen in den kritikus, als in een psychischen smeltoven, een oven, die geleidelijk het werk ontdoende van alle minder edele slakken en bijmengsels, het tracht te sublimeeren tot zijn zuiverste schoonheids-essentie, tot zijn eigenlijkste wer- kelijkste wezen, tot zijn bij-mooglijkheid meest echten staat'. Willem Kloos Dat moest vaak wel leiden tot uiterst subjectieve beschouwingen! Zeker omdat sommigen van de Tachtigers zeer grote persoonlijkheden waren; enerzijds de reden van het spoedig uiteenvallen van De Nieuwe Gids, anderzijds oorzaak van een veelzijdige verrijking van het Nederlandse geestes- en literaire leven. Met de afstand kwam dus de herwaardering. Ie dereen kent de regel 'Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten(lang niet iedereen weet dat hij van Kloos afkomstig is), de reclamewereld maakte dankbaar gebruik van het begin van Gor ters Mei, De kleine Johannes van Van Eeden heeft meer dan eens model gestaan voor een musi cal, Van de koele meren des doods werd ver filmd, Pauls ontwaken inspireerde tot een to neelstuk, de neus van Frederik van Eeden tot een medische beschouwing, teksten van de Tachtigers werden op muziek gezet en ten gehore gebracht, tentoonstellingen legden de Tachtigers vast in beelden, ...ga zo maar door. De meest individuele - en op een bepaalde manier ook de meest afstandelijke - benadering lijkt nog steeds die op papier. In 1982 verscheen het voortreffelijke Schrij versprentenboek 22, De Beweging van 80, een uit gave van het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum in Den Haag, verzorgd door Bernt Luger en Harry Prick. 'Een juweel van portretstudie', schreef Boudewijn Büch in Folia (20-11-1982). 'Letterkundige plaatwerken voegen aan de litera tuur een extra dimensie toe... In ons vaderland, gelegen aan de droefgeestige stranden van de Noordzee, wordt een schrijvers-prentenboek enerzijds bekeken als een 'leuk boekje' en ander zijds - door de strenge theoretici - als een ontoe laatbare inmenging in de esoterie van het literair- creatief product.' Daar lijkt nu toch wel enige verandering in te zijn gekomen. Willem en Betsy Witsen-van Vloten Naast het zeer boeiende en informatieve Schrij versprentenboek is er nu het fotoboek van Willem Witsen, Willem Witsen en zijn vriendenkring, verzorgd door Charles Vergeer (Thomas Rap, Amsterdam 1985). Oók zo'n boek dat je telkens weer uit de kast kunt halen om er steeds met even veel plezier in te lezen of te kijken. Een register ontbreekt helaas in beide boeken. In Vergeers boek is dat door de duidelijke indeling minder een gemis dan in het prentenboek. Vergeers boek is - anders dan het Schrijversprentenboek: daar wor den de Tachtigers in de eerste plaats zélf aan het woord gelaten - voorzien van veel beschrijvende tekst. Levendige beschouwingen en verzorgde biografische schetsen. Dé biografie van Witsen geeft het boek echter nog niet. 'Hoe kan dat ook?' stelt Vergeer. 'De basis daar voor, een goede monografie over Willem Witsen als kunstenaar, schilder, tekenaar, etser, ont breekt tot op heden. Geldt dat ook voor de andere Tachtigers? Ik denk hierbij niet aan biografische schètsen, maar aan werkelijke levensbeschrijvingen. Liefst in de handzame vorm van de voortreffelijke Companion volumes, door Thames and Hudson uitgegeven. Daar vind je de ideale combinatie: prentenboek en levens- en werkbeschrijving ineen en dan door een bewogen schrijver. Een volledig overzicht en voldoende aanknopingspunten voor een dieper gaande studie. Zo schreef Marghanita Laski het deel over Jane Austen, John Lehmann dat over Virginia Woolf, Anthony Burgess over Ernest Hemingway, Kingsley Amis over Rudyard Kipling, Frederic Raphael over Somerset Maugham, Francis King over E. M. Forster.... Van Verwey bestaat er, zoals wij zagen, een al weer bijna 40 jaar oude uitstekende biografie. In middels beschikt het Verwey-Archief in Amster dam ongetwijfeld over nog meer informatie. On langs verscheen een Engelse uitgave van Verweys poëzie, verzorgd door prof. Weevers. Briefwisselingen Lodewijk van Deyssel/Frederik van Eeden en Lodewijk van Deyssel/Albert Ver wey werden gepubliceerd; de Dagboeken van Van Eeden werden grotendeels aan de openbaarheid prijsgegeven; Van Deyssel werd veelvoudig be licht door Harry Prick, Gorter door Enno Endt en Diepenbrock door Eduard Reeser. Jeroen Brouwers kwam in 1985 met een studie over Hélè- ne Swarth, Hélène Swarth. Haar huwelijk met Frits Lapidoth, 1894-1910 (Arbeiderspers, Amsterdam). Kortom: waardevolle deelstudies zijn er vele, maar de naam zegt het al - even zo vele terreinen liggen nog braak. Het wachten is op dé biografie. Lang hoeven wij daar niet op te wachten: de le vensbeschrijving is duidelijk in opmars in ons land. Kees Joosse kwam in 1986 met Arnold Aletrino, pessimist met perspectief (Thomas Rap, Amster dam/Brussel). Een zeer verzorgde en uitstekende biografie - maar te uitgebreid voor mij, die slechts ten dele in Aletrino is geïnteresseerd. Sam Aletrino Sommige passages vielen onder het natte vinger werk, andere werden verslonden. Groot respect blijft omdat het boek in elk geval - ook voor mij - een uitmuntend naslagwerk is. Eén van de meest veelzijdige Tachtigers was Fre derik van Eeden. Is een biografie van Willem Wit sen een bijna onmogelijk karwei, omdat er in feite te weinig over hem als mens bekend is (Hans Re- deker: 'Witsen blijft tussen hen allen, tenminste voor ons die hem niet hebben gekend, de meest onpeilbare'), een biografie van Frederik van Ee den is bijna net zo onmogelijk omdat er teveel over en naar aanleiding van hem werd gedacht en geschreven. Zijn dagboeken vormen natuurlijk een stevige steunpilaar. Daarin schuilt ook een gevaar: het dagboek was voor Van Eeden vaak een steun en toeverlaat, maar nooit een objectief en maatge vend iets. Jan Fontijn is aan dit immense werk begonnen; dat hij goed in het zadel zit, bewijst wel zijn on langs gepubliceerde artikel De jeugdliefde van Frederik van Eeden en Henriëtte Ortt (Maatstaf 1/1987). Henriëtte Ortt Een zeer gedegen en interessante beschouwing, die veel belooft. Ik ben het niet in elk opzicht met zijn bevindingen eens - zo acht ik Henriëttes rol lichter, die van Frederiks moeder zwaarder -, maar dat lot zal Fontijn (niet noodzakelijkwijs van mijn kant!) in de toekomst vaker beschoren zijn: Van Eeden werd wel eens omschreven als een kameleon. Als het Jan Fontijn zal lukken hem in al zijn veranderlijkheid weer te geven, dan zal hij een buitengewone prestatie hebben geleverd!

Krantenbank Zeeland

Domburgsch Badnieuws | 1987 | | pagina 16