DOMBURGS MDNIEUWS
ANTON KORTEWEG
óók te lezen is als het resultaat van de even
pijnlijke als vruchtbare botsing tussen de
ambtenaar die hij toen moest zijn en de
kunstenaar die hij was:
Mijn manchetten staan naast elkaar
op een dik boek
ze staan wit en correct
en ze weten hun weetje wel
een grijze knop is hun oog
dat ziet zo koel en zelfbewust
ze maken me een beetje verlegen
het zijn zulke heren
en ik ben maar een grote jongen.
Van Schagen heb ik voor het eerst.ontmoet
in het voorjaar van 1969, toen ik hem met
Theo de Looy, eveneens een bewonderaar
van toch met name zijn Narrenwijsheid, in
Domburg kwam interviewen voor het Leids
Universiteitsblad. Dat we hem kwamen on
dervragen in huize 'Trouvaille' deed hem
deugd, dat we daartoe vooral gedreven wa
ren door bewondering voor zijn magistrale
eersteling stond hem, geloof ik, maar matig
aan. Hij is z'n leven lang gebukt gegaan -
voorzover de speler die hij was gebukt kón
gaan - onder de last van een moeilijk te over
treffen debuut en heeft herhaaldelijk ge
murmureerd dat men hem al te uitsluitend
bleef zien als de dichter van dit kleine klas
sieke meesterwerk, dat, denk ik - en dat trok
mij er destijds zo in aan - voor een groot deel
(Timide).
Die botsing tussen de twee zielen die, ach, in
de borst van Van Schagen huisden, komt
nog het navrantst tot uiting in 'Werkelijk
heid', een portret van de kunstenaar als
jong en geprangd ambtenaar:
Ik doe zaken
ik heb een heel grote schrijftafel
en mijn gezicht staat moeilijk
ik praat in een telefoon
en ik heb een mijnheer
die juffrouwtjes kan laten werken
ik was een vreemdeling
Generaties zich bij tijd en wijle van hun taal
losgezongen en tot hoger honing geroepen
voelende, of gewoon maar balende, ambte
naren of trendvolgers moeten zich hierin
herkend hebben.
Ik zie in elk geval mezelf soms wel zo zitten.
Ik ben er niet van overtuigd dat het wegval
len van de spanning tussen ambtenaar en
kunstenaar na 1942 het latere werk van Van
Schagen altijd ten goede is gekomen. Wel
ben ik gaan vinden dat we hem te kort doen.,
door hem uitsluitend als De Meester van de
Narrenwijsheid te beschouwen. Nog relatief
veel van zijn immense productie aan korte
gedichten - pantuns, haiku's, taktilen, of
hoe hij ze beliefde te noemen, maar hij gaf
doorgaans geen namen - is méér dan uitslui
tend een gevoelige vormvaste natuurimpres
sie. Er spreekt soms een Prediker-gevoel uit
('Het ene geslacht gaat en het andere
geslacht komt, maar de aarde blijft altoos
staan.') dat ze, voor mij althans, een aan
zienlijke meerwaarde verleent:
als ik dood ben straks
zal hij in de heg zitten
zijn staartje knikkend
Maar wij kwamen naar Domburg voor Nar
renwijsheid. Hoezeer ik die bundel een klei
ne twintig jaar geleden al bewonderd moet
hebben, werd me pas goed duidelijk toen ik,
elf jaar na het interview, een bloemlezing sa
menstelde met gedichten over de dood. Ik
wilde daarin een gedicht van Van Schagen
opnemen en. Narrenwijsheid herlezend,
trof me 'Ziektetroost' als één van de meest
geruststellende gedichten over de toestand
waarin je na je dood kan komen te verkeren:
je blijft bestaan, deel uitmakend van zee,
wind en aarde. Alle drie de strofen van dat
gedicht - rijmloos, want Van Schagen er
kende aanvankelijk alleen het ritme en de
herhaling als poëtisch principeVn is pas later
gaan rijmen - eindigen met de versregel 'al
tijd hetzelfde - altijd'. Diezelfde regel, be
merkte ik toen pas tot m'n verbazing, had ik
gebruikt zowel voor de titel van een gedicht
als voor die van een reeks gedichten in de
bundel waarmee ik, ongeveer in de tijd van
m'n ontmoeting met Van Schagen, mijn
eerste, overigens aanzienlijk minder vaste,
schreden probeerde te zetten op het pad van
de poëzie. Het enige verschil was een kom
ma tussen 'hetzelfde' en 'altijd' in plaats
van een streepje. Zo zie je.
''-ezz
FRANCISCA VAN VLOTEN
'Eigenlijk ben je een eindeloos veranderen
de mozaïek, een soort constant doordraai
ende caleidoscoop van ik-elementjes, einde
loos vervallende van figuur in figuur, van
wezens-fase in wezens-fase', zei Van Scha
gen, daarmee eens te meer aantonend dat el
ke omlijning slechts een nuancering kan
zijn.
Dat paste heel goed in het grote Al van voor
keurloosheid, dat zijn leven lang zijn credo
is geweest.
Als je Van Schagen in stukjes en beetjes tot
je neemt, dan zul je waarschijnlijk 'die lijn'
blijven zien; als je zijn werk in zijn geheel
bekijkt, dan breng je vermoedelijk toch ru
briceringen aan.
Voor een man die maar wilde gaan en zijn,
heeft Van Schagen merkwaardig veel reac
ties opgeroepen.
Minder merkwaardig is datals je beseft dat
het zo maar gaan en zijn hem enerzijds uit
stekend lukte als hij het in het grote beeld
van de natuur plaatste, anderzijds minder
lukte als hij het in een persoonlijk kader
plaatste.
En gelukkig maar: aan zijn bewuste gaan en
zijn danken wij onvergetelijke schetsen van
Zeeland en de Zeeuwen.
Daar kan het ook geen kwaad je bloot te ge
ven - en voor mij raak ik daar meteen de
kern van de basis van Van Schagens schrij
verschap: de vlucht in het Al uit kwetsbaar
heid. Vandaar ook zijn nadruk op het spele
lement. Wat een 'gekozen' levenshouding
was, werd met de tijd een onontkoombare
en op dat moment - toen die reactieve wor
tels vervaagden - werd hij als mens groot en
voor zover mogelijk waarlijk voorkeurloos.
Als kunstenaar was hij dat al lang - want
kunst heeft niets te maken met menselijke
verhoudingen, alles met menselijke passie.
Zo schreef Van Schagen op latere leeftijd:
De wind ronkt in mijn oude stangen
zijn eindeloos monotone zangen
soms laag en zacht, soms zwelt het hoog
en triomferend aan
tot stromen wild verlangen om te gaan
Ach, waar is de tijd gebleven
dat wij in het water schreven
menend dat het marmer was
en dat goden zelf ons dreven -
Daarnaast:
Het leven zelf blijkt tegen het einde eigenlijk
op zijn best een zo onbeduidende bezigheid.
Eigenlijk heeft hij heel zijn leven
niets gedaan dan maar wat zweven
op een vlotje in het wijde
van een wonderlijk terzijde
slot of zin? tot dusver uitgebleven -
De waterval is één geklater
en niemand die haar lied verstaat.
Mijn lot - één levenslang getater
en niemand weet waat 't over gaat
En daartussen:
Er zijn zo véél dingen
en ik wou zo graag een beetje waaien
in de zomerwind
of eens een versje zingen
Als je je stil houdt
gaan alle kleine dingen
zacht voor je open
Het verborgene
verloor zijn toverkrachten
toen je het uitsprak
Zeggen zegt het niet
niet zeggen zegt het ook niet
wezen is het
'Wezen is mijn spel', zou Van Schagen ver
kondigen. 'Op twee wijzen ervaar ik, dat ik
ben.... in beelden en woorden.
Zoals hij in zijn woorden enerzijds de passie
kon prediken om die anderzijds direct weer
te ontkennen - zo kon hij dat niet in zijn
beelden.
'Als ik schilder is er voor mij geen tussenfa
se meer. Dat is het grote verschil met schrij
venMet het beeld heb ik nooit ruzie.
Hier komt geen woord aan te pas, dat zich
tussen de impuls en de daad in wringt en het
spel bederft.('Beelden kennen geen
verraad').
Hier toont Van Schagen zich dan ook de
wérkelijke kunstenaar, vergeet hij de na
druk te leggen op het spel, dat immers het
meest tot zijn recht komt als het speels
blijft.
13
Twee jaar later, in 1971, mocht ik Van Scha
gen mee helpen huldigen in een comité, op
gericht bij de nadering van zijn tachtigste
verjaardag, en vanaf 1979 schreven we el
kaar - en bezocht ik hem in Deventer - min
of meer beroepshalve: hij wilde een goed
onderkomen voor wat onvermijdelijk bin
nen niet al te lange tijd zijn literaire nalaten
schap zou worden, en als hoofdconservator
van het Letterkundig Museum wilde ik niets
liever dan die vele strekkende meters be
schreven papier, waaruit later de driedelige
reeks Archief Van Schagen door Berend
Wineke goeddeels zou worden gebloem
leesd, aan de collectie van het museum
toevoegen.
Bijna jaarlijks werden dankzij de goede zor
gen van Van Gend en Loos enkele margari
nedozen vol handschriften, brieven en fo
to's afgeleverd bij het museum, dat hij, ook
na onze verhuizing, hardnekkig 'Juffrouw
Ida' bleef noemen, naar de straat waarin het
tot 1982 gevestigd was. Hij had iets met
vrouwen, dal was al uit de opdracht 'Voor
haar die achter me stondenin Narrenwijs
heid gebleken.
Het mooie aan Van Schagen was, dat hij al-
lijd, net als die andere Vlissingers Betje
Wolff en G. A. van Oorschot, zijn eigen
gang is blijven gaan. Aanzienlijk minder
willoos en ongetwijfeld zich veel bewuster
van de waarde van zijn werk, denk ik, dan
zijn bekendste versregel 'Ik ga maar en
ben', door hem potentieel zijn complete
werken genoemd, suggereert.
■jTitv1 7
Homo ludens 1946)
Ik heb grote bewondering voor Van Scha
gen als beeldend kunstenaar: zijn werk is
van een gaafheid en oorspronkelijkheid die
mij zeer aanspreken. Dat geldt ook voor een
zeer groot deel van zijn schrijverswerk.
In het simpele weet hij soms een oerkracht te
leggen die adembenemend is; het is alleen
jammer, dat hij - in mijn ogen - zichzelf
soms inkapselt (beschermt) in herhalingen
en verkleiningen van zichzelf, die niet door
zijn spinozistische levensmotto ingegeven
lijken.
Verlangt zijn 'passie' naar het blanco blad,
hij heeft wel zeer veel woorden nodig om dat
te bereiken.
Zei hij het zelf al niet...?
Misschien leef ik zo in twee universa
...en pendel dagelijks wat vice versa
tussen
de wereld van de praat-bêtise, alias
bedondering
de wereld van mijn hart-surprise, alias
verwondering
De man die dat schreef, geloofde ook dat
elk kunstwerk oneindig is, elk 'maaksel'
geborneerd:
Kunst springt in het water - zwemmen of
verzuipen. Maaksel vaart in een bootje uit
en niet vóórdat hij uit zijn bootje tuimelt,
kan de slaaf mens worden.
Slaaf was Van Schagen zeker niet: In zijn
consequente streven naar het hoge Al leek
hij soms op het water te lopen en ging hij
ook wel eens kopje onder, maar vlotje of
boot ten spijt - zwèmmen kon Van Schagen.