DOMBURGS BADNIEUWS
ANDREAS OOSTHOEK
'Ik doe niet meer mee,zei hij. Maar toch,
ze verbinden zijn naam aan een heuse Bou
levard, er is een uren durend symposion, een
gebonden boek vol documenten, een ten
toonstelling, alles onder toezicht van een
Comité van om en nabij de duizend kilo's.
Vergeten we het Domburgsch Badnieuws
niet dat ditmaal de bode mag zijn van zoveel
zwaarwichtige eer.
Domburg en Van Schagen, het is een één
heid van het soort dat om mededingers
vraagt. Veere is er zo eentje. En - buiten
Zeeland - wil óók Deventer wel wat. Rotter
dam gaat minder, dat was altijd al zo nijver
en zo groot, te omvattend haast en zéker te
nijver voor philosoophjes. Het kleine visje
dat in het natte zand leeft vindt immers de
zee te groot....
Is het alles bij elkaar niet wat al te zwaar
wichtig? Een Boulevard, soit, dat kan nog
als hij uitloopt in de eeuwige oneindigheid
en zich niets hoeft aan te trekken van Van
Dale die liever een 'tot wandelweg herscha
pen bolwerk' ziet. Van Schagen, from here
to eternity.
Niet zó slecht. In Domburg, vlakbij dat
wandelwerk, blij ft zijn huisje bij de zee toch
'Trouvaille' heten. Het zal, bij aankoop,
wel heel direct gegolden hebben, vanwege
de plek achter de Hoge Hil en het pad vol
van het zand van de branding. Later is die
naam, die vondst, zo'n beetje gaan staan
voor de huisbaas en zijn oeuvre. En inder
daad, er is veel mee gezegd en nog meer
gezwegen.
Dat laatste zou Van Schagen deugd hebben
moeten doen. Hij ging maar en was, een ge
wichtje in de schaal op de balans van de tijd.
Ligt er nu in de andere schaal niet plotseling
wat al te nadrukkelijk zo'n Samenspraak
met inleiders en een voorzitter? Men is gauw
geneigd zulke kwesties te verbinden met
'groots en meeslepend', ziedende letters en
emmers drukinkt.
En, heeft Van Schagen niet altijd gestreefd
naar de witte bladzijde als ultieme presenta
tie van wat velen inmiddels 'een levenshou
ding' hebben genoemd? Vraagtekens dus.
Misschien passen die ook beter bij een
bestaan dat de uitroeptekens heeft getracht
te mijden.
De redactrice van het Badnieuws vraagt me
naar 'Ik ga maar en ben,het flinterdunne
boekje dat rond '70 versche»- jk »-oemde
het, óók nogal z'waar, een 'specls dubbel
beeld van J. C. van jChagen'. Hoe, is de
vraag, hoe zo--1 dat nu doen?
Ik zou net nl-et doen pe jaren tellen, het
noofd wordt grijzer en het 'keuzepakket' is
zoveel groter geworden dat wie kiezen moet
in veel gevallen niet erg veel verder komt
dan wat tot kiezen verplicht.
Zó. Betekent dat wellicht dat Van Schagen
voorbij is? Neen, er is een kern gebleven, de
kern die een jongen bij Spinoza en Lao Tse
bracht, de kern die nu eens alles te maken
heeft met 'die vervloekte zuiverheid' in het
nastreven waarvan Van Schagen zoiets
breekbaars als 'een evenwicht" gevonden
had.
Er zijn deftigen die dat een verkeerde volg
orde vinden: via Van Schagen naar de Gro
ten, een katholieke volgorde haast, via de
middelaar tot de Genade.
Men hoeft daar geen last van te hebben. Wie
al te bruusk en vlot op het grote plein par
keert, loopt de kans de interessante kleine
straatjes te missen. Kleingoed is een mooi
begrip.
Domburg retour dan maar. Mei 1961. Het
Domburgs tuintje vol aarzelend groen. Wil
ly en de piano. Chris van Schagen 'woorde-
niert' en 'prenteniert' wat. En, om met
Chris te spreken, de merel merelt wat. Geur
en kleur, een voorjaar aan zee. Hoe hoog
reikt de Hil, jagen de wolken? Van Schagen
heeft het graag over die merel. Hij volgt
hem met de pen, op de glasplaat. In Veere,
we weten het haast zéker, zit in de tuin van
huize Sint Lucas waar de Vlaamse schilder
Van Dijck aan vroeger denkt, óók zo'n me
rel. Alleen is die wit en tracht een 'kunstfo
tograaf' vergeefs het beestje te betrappen.
Het is zo'n eerste herinnering, nog vóór de
Domburgse Cahiers over gewone mensen en
hun dingen reppen. Chris van Schagen is
zijn eigen Geerse, een man van Walcheren
die een half woord - vanzelfsprekend - voor
voldoende houdt.
Ik ben dan achttien, negentien, als dat er toe
doet. Een Bevelander met Belgische jaren,
jaren vol roomsch kinderleven. 'Narren
wijsheid' gelezen en gemerkt wat er in 'Lita
nie' naast de sneden van Cantré aan de hand
was. Trok daar niet een beetje 'Gemeen
schap' voorbij, een processie met dansende
lichtjes, goudbrokaat en englenkooren?
En hoe was het de al-god vergaan nu een
richtinggevende god wel bereid en in staat
bleek Namen te geven? Van Schagen zou het
een omzwerving noemen, een zoekslag.
Later kocht ik, met de zoon van de schilder
Zwiers die mijn vriend was, 'Onderaardsch
een blauwgrijs boekje dat in de ramsj wat
verloren te vrijgezellen lag. Het vergoedde -
toen - iets van de omzwerving en bracht de
wijsheid van de nar opnieuw binnen bereik.
En dan waren er de 'Reflexen', goed
Zeeuwsch, vol wind en rustiger gedachten.
Dat boekje werd me dierbaar, niet vanwege
Geerse die voor altijd een Walchrenaar
bleef en nóóit een Zeeuw zou worden, maar
eerder vanwege het Veers retour dat van ons
allen is.
Daarna kwam er dan in het Zeeuws Tijd
schrift het prachtige stuk over Jan Heysedie
Chris tijdens zijn Reflexen met de tekenpen
begeleid had - zó lucide Europees dat het
poorten opende. Ik heb het herlezen toen,
nog vorig jaar, dat levenswerk van Heyse in
Veere te zien was en ik vond het (eigenlijk)
ook (een beetje) de tentoonstelling van
Chris die het alles al zoveel eerder had
gezien.
Het belang van alle (kunst-)historie blijkt in
het heden te liggen. Men vraagt zich hic et
nunc af, zet zich af, tracht in wat was te we
ten wie men is. Daarom gaven we namen en
zeiden Heyse, zeiden Mondriaan, Van
Schendel, Marie Tak van Poortvliet, Too-
rop, vader en dochter, en Göth, vader en
dochter, en Schütz, Le Fauconnier, dokter
Mezger, de pronkerige potentaten van stad
en lande. En als dat allemaal téveel werd
deed Van Schagen een dans-» Voor> een dans
op e glasplaat 've[ te verst;aan Want, hij
was ju-'thnnengegaan in de wereld van de
unica, die heel directe techniek in zijn 'pren-
tenieren' die hem toestond wat het woord
verhinderde. Het teken als taal. Daarom
unica's onderstreepte hij. Hij sprak het uit
als Uniekaaszuinig dus.
Het was spelen. Spelen met beelden, spelen
met woorden, met namen, met tijd vooral.
Het kwam, ging, bleef soms. Wijsheid siert
de nar die de zijdelingse lach tot zijn onver
vreemdbaar beeldmerk heeft gemaakt. Nij-
hoff zag Van Schagen zonder ophouden
met een elastiekje spelen. Spannen en terug
laten springen. Hij zag hem de minuten tel
len en op elkaar stapelen. Maar, zo vroeg hij
zich af, is een repeterende tijd gelijk aan de
eeuwigheid? Met andere woorden: de
kwestie van het gewicht der samenstellende
delen en hun som. Rent Van Schagen net zo
lang de trap op en neer dat hij menen kan de
Mont Blanc bestegen te hebben? Men kan
daar, nogmaals geconfronteerd met de
'Narrenwijsheid', best eens over nadenken.
Hoe staat dat met zijn uitgangspunt 'niets is
dat niet goddelijk is' en wat helpt uiteinde
lijk de verklaring dat 'god een slechte verta
ling is van wat onvertaalbaar is'?
Marsman heeft in dat eerste bundeltje 'de
houding der houdingloosheid' onderkend
en Donkersloot heeft gepoogd dat gegeven
uit te diepen.
Misschien was het toch meer een streven
naar de ego-loosheid, het - in persoon - aar.
de kant staan, niet meer mee doen, zweven,
tuimelen, suizelen.
Het philosoophje zal er wederom een uit
bannen van alle interpretatie in zien, carte
blanche voor de trouvaille, op weg naar de
witte bladzij.
Maar is dat, al die duizenden beschreven
velletjes overziend, wel zo waarachtig?
Deed Van Schagen nu juist wél graag mee,
óók in persoon? Kon hij het niet laten bij
een simpel 1 just painted, I just wrote om het
gekrakeel over vorm, inhoud en nuttighe
den over te laten aan het volk van hoogge
leerde kommasprokkelaars en/of bevlogen
filisters?
Hij voelde miskenning in het feit dat steeds
werd teruggegrepen op die ene bundeling
van narrenwijsheden die hem een klinkende
introductie in de tuin der letteren had be
zorgd. Hij schatte later werk hóger en deed -
dus - mee, reed zijn rondje in de caroussel,
liet hier en daar een kunstje zien, kwam, zag
en hoopte dat het zo goed was. Een witte
bladzijde kwam er niet uit.
Misschien is het dan tóch passend: het Van
Schagen-bolwerk, de boeken, de ten
toonstellingen, de inleidingen, de grote sa
menspraak, het comité en - in dulce jubilo -
het Badnieuws.
Laten we in die lawine van eerbetoon maar
niet vergeten dat Johan Christiaan Jacob
van Schagen in het beste deel van zijn werk
de menselijke hindernis tot een minimum
heeft teruggebracht.
Ik ook (fragment. 1971)
JO VAN SCHAGEN-WEZENAAR
Mijn man had een geweldige hekel aan nieu
we kleren en schoenen. Het kostte de groot
ste moeite - en dan was 't werkelijk brood
nodig - hem iets nieuws te laten kopen. Bij
zulke overredingen was Mina v.d. Meule
mijn stut en steun. Die hield óók van netjes.
Dus wachtte ik met m'n 'aanval' altijd tot
zij bij ons was.
Op een goeie dag was 't weer eens zover. De
pantoffels waren levensgevaarlijk gewor
den. Min» was 't gelukkig roerend met me
eens: 'Die horen in 't vuilnisvat!' En ja
hoor, eindelijk gaf mijn man toe, 't moest
dan maar wezen, maar deze liepen nog zo
lekker! Alleen onder één voorwaarde'. jk
moest er een gedicht r-ver makea.
En zo greep ik. op 28-7-'78 om 11 uur
's avonds de pen.
J. - Pantoffeltje, pantoffeltje.
Wat ga je nu dan doen?
P. - 'k Wil uit m 'n baanhet is gedaan.
Ik wil nu mijn pensioen.
J. - Pantoffeltje, pantoffeltje.
Wie staat er achter jou?
P. - Dat goeie mens, dat beste mens.
Dal is vanzelf z'n vrouw.
Die zag me gaan en was ontdaan.
'Moet jij nu vallen, man?'
Dat zei ze, ja! Hij zei: 'ha, ha,
ik loop zolang als 't kan.'
Maar vrouwlief zei: 'Je gaat niet mij
gauw naar Van Keulen toe.
Je breekt je nek. Je lijkt wel gek!
Hou op met dat gedoe!
J. - Pantoffeltje, pantoffeltje.
Wat heeft hij toen gedaan
P. - 'Maak eerst een vers, ja, maak een vers!
En ik zal mét jou gaan!'
J. - Pantoffeltje, pantoffeltje,
Jij bent nu zeker blij?
P. - Welzeker ja,! Het vuilnisvat
Dat is het huis voor mij;
Want dan pas ben ik vrij!
Waarop mijn man reageerde m.et:
29-7-'78, 3 uur
Allez dan maar
moet het zo zijn -
Samenspraak met de pantoffel.
J. - Pantoffeltje, pantoffeltje,
Wat is er aan de hand?
P. - Ik ben kapot en dat is rot.
Mijn baas heeft geen verstand.
Maar t v'jgj^va!, dat is onrein.
Daar mQgen trouwe knechts niet gaan
z.e hebben steeds hun plicht gedaan.
Ze komen in het Mausoleum
Of in het Zeeuws Poeet-Museum
Voor minder lot zijn zij te fijn.
Op 10-6-'82 kwam dit leuke geval weer in
m'n handen en breide ik er dit slot aan.
Ik prefereer toch 't vuilnisvat!
'k Ben niet van 'Hoge' stand.
Mausoleum
Poëet-Museum
Een doodsbericht soms in de krant?
Wel man, waar is nu je verstand,
het vullisvat
dat is je dat!