DOMBURGS BADNIEUWS ok d/ttce^ In vele opzichten is Domburg een belangwekkend stad je; zeker ook in archeologisch opzicht. Interesse voor die kant van onze woongemeenschap was er al in de zeventiende eeuw. In het jaar 1647 vond men bij buitensporig laag water (of - volgens sommigen een stormvloed) op het strand van Domburg tempelresten, fragmenten van beelden en geloftestenen, gewijd aan de godin Nehalennia. Wie was zij? Vele meningen werden geopperd, temeer na het vinden van altaarstenen bij Colijnsplaat (1970). Al gauw bleek dat de vondsten uit de Romeinse tijd stamden, maar van de godin nam men toch aan dat zij inheems was. Daarvoor leek ook haar kleding op som mige beelden te pleiten: zij draagt daarop een schou dermanteltje, dat op geen enkele andere Romeinse af beelding voorkomt. Het moet dus wel een weergave zijn van de klederdracht van de Zeeuwse vrouwen uit die tijd! N'FW AL F Nl'A't M L WjNti A G K 1 QA t A w. O VI A-IU'YtKf r A-VLAFiUV -V.\.V -"•■.Ua De godin Nehalennia. Voor de (Germaanse?) herkomst van de naam van de godin heeft men geen bevredigende verklaring gevonden. Domburg moet tijdens de Romeinse tijd aan of vlak bij de monding van de Schelde hebben gelegen en het lijkt erop dat allen die een altaar of een beeld voor Nehalen nia hebben opgericht, op de een of andere wijze be trokken zijn geweest bij de scheepvaart en handel in een gebied dat zich uitstrekte van het Rijnland tot En geland en Frankrijk. Voor de meesten van hen was was de oprichting van een altaar vermoedelijk het inlossen van een gelofte, gedaan in de hoop op Nehalennia's goede bescherming tijdens een zeereis. De vondsten in Colijnsplaat en Domburg wijzen er op dat Nehalennia omstreeks 200 na Chr. van zeer grote betekenis was voor schippers en handelaars in het mondingsgebied van de Schelde (Scaldis). Hoe leefde de inheemse bevolking in die tijd? Waarschijnlijk in hoofdzaak van landbouw, veeteelt, jacht en visserij (en altijd afhankelijk van het water). Er zijn aanwijzingen dat de kustbevolking bedreven was in het winnen van zout, in die tijd een zaak van groot belang. Allerlei kleine vondsten zijn er sinds dat jaar 1647 in en rond Domburg gedaan. Maar van het oude 'Walacra' en, wat ons betreft, van het oude Domburg in het bij zonder weet men nog veel te weinig. Zeker is dat Domburg in 1223 als smalstad stadsrecht verwierf: eigen bestuur en eigen rechtspraak (schout en schepenen), min of meer gebaseerd op gewoonterecht. Dit gold alleen voor de kern Domburg, daarnaast bleef een ambachtsheerlijkheid Domburg bestaan, waar het algemene Zeeuwse landrecht van toepassing was. Kerkelijk gezien maakte Domburg in die tijd deel uit van het bisdom Utrecht en was het in hoge mate afhan kelijk van de Middelburgse abdij. Er waren twee parochies: binnen de burg en buiten de burg. Daarbij moet men niet denken aan burg in de zin van kasteel, maar aan een verhoogd terrein omgeven door een aarden wal en gracht. Waar lag die burg dan, die begrenzing van 'binnen' en 'buiten'? Mischien wel in het gebied Groentje-VVV- kantoor-Broodkist. In elk geval moet hij een diameter van ongeveer 160 meter hebben gehad. Panorama van Domburg door Smallegange. In een poging daar meer zekerheid over te krijgen, deed de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek onlangs een proefonderzoek op het terrein van het Badhotel. Het initiatief hiertoe nam de provinciale archeoloog ir. J. A. Trimpe Burger in overleg met de gemeente Dom burg en de BAM (eigenaresse van het Badhotel) en met medewerking van drs. R. M. van Heeringen (die hem inmiddels als provinciaal archeoloog is opgevolgd) en de heer B. Oele (provincie Zeeland). Men hoopte met een beetje 'geluk' aansluiting te vin den op de wal/gracht. Dat beetje geluk had men niet. Opgravingen op het terrein van het Badhotel. Het eerste onderzoek was te beperkt van omvang, het tweede technisch moeilijk: ongeveer 2 m dik oversto- ven duinzand moest met veel (grond-)wateroverlast worden doorgraven. Vanaf ca. 1000 na Chr. is het duinzand hier landin waarts gaan stuiven. In de 9e eeuw was de kern van Domburg en de theoreti sche plaats van de burg nog niet overstoven en lag de 'versterking' net als 'de Middelburg' en 'de Souburg' in vlak land dat nog niet door dijken was beschermd. Die versterking was zeer waarschijnlijk een ringwal- fort, zoals in Middelburg en Souburg, en misschien wel aangelegd tegen de invallen der Noormannen. Bij de recente opgravingen is een zeer dikke bewo- ningslaag met overwegend aardewerkscherven uit de 1 leende 12e eeuw aangesneden. Hieruit is op te maken dat dit gebied in die tijd zeer intensief werd bewoond. Aardewerkscherven uit de ll/12e eeuw. Door de beperktheid van het onderzoek heeft men niet kunnen vaststellen of de oude cultuurlagen binnen of buiten de ringwal liggen. Een opvallende vondst in de 11e/12e eeuwse cultuur laag is een fragment van een Romeinse dakpan, waar op het stempel van de Romeinse vloot staat afgebeeld: CGPF (Classis Germanicae piae fidelis - de aanhan kelijke en getrouwe vloot van Germanië). Op de kust van Domburg zijn tot nu toe ongeveer 15 van der gelijke CGPF-stempels gevonden. Het hier afgebeelde exem plaar werd tussen 1900-1913 bij Berkenbosch gevonden. Deze vloot had zijn thuisbasis bij Bonn aan de Rijn. Eens te meer een versterking van het vermoeden dat Domburg een belangrijk vlootstation van de Romei nen was, o.a. voor de oversteek naar Engeland. Een tipje van de sluier is opgelicht, maar het is duide lijk dat er nog heel wat geheimen moeten worden ont sluierd voor we Domburgs geschiedenis zullen hebben blootgelegd! Het is te hopen dat de archeologen daar de kans toe zul len krijgen. Met dank aan de heren drs P. J. van der Feen en ir J. A. Trimpe Burger.

Krantenbank Zeeland

Domburgsch Badnieuws | 1986 | | pagina 5