m ■g Zi M O ro eek avontuurtje, DOOR ARNO. „Mooie grap!" gilde ze steeds voort snellend, „dat doen ze om ons te doen gelooven wat jij meentzoo meteen staan ze op en dan hebben ze ons dadelijk!" Onderwijl rende ze maar door. ik haar natuurlijk achterna. Zoo ging 't in vliegende vaart verder, de weidjes en vondertjes over, zij op haar kousen, tot we eindelijk 't zandwegje bereik ten waarmee we om zoo te zeggen in Aagtekerke waren aangeland. Ik kon niet laten even om te zien en werd nu tot mijn verbazing gewaar dat onze vervolgers de wedren had den opgegeven. „Nog al natuurlijk," zei Coos, toen ik haar hierop wees, „mijn list was nog zoo kwaad niet, ze hebben genoeg aan mijn reticuletje en z'n inhoud." Wel mogelijk, want ik zag de beide kerels heel in de verte op hun dooie gemakje naar Domburg slenteren. Wij beiden met kleuren als de lellen van een Calcoenschen haan in furie en zweetpareltjes op voorhoofd en wangen, stapten nu bedaard op het Gemeentehuis tegelijk herberg aan, om daar een beetje van den schrik te bekomen. We bestelden een paar glaasjes li monade en vertelden de waardin ons wedervaren. Deze was geheel op Coos' hand en meende dat 't ongetwijfeld een paar kerels uit een kermiswagen zouden zijn nog heel onlangs was hier vlak bij 't dorp zoo'n wagen ge weest die waarschijnlijk niet veel moois in 't zin hadden. Coos meende: „Maar ik ga die weidjes niet terug naar Domburg hoor!" „Dat behoeft ook niet," was mijn antwoord, „wij kunnen even goed langs Rose's wegje terugkeeren." Doch Coos was nog niet gerust gesteld en zich tot de waardin wendend vroeg ze: „zou hier niet een wagentje zijn te huren waarmee we naar Domburg kunnen rijden, ik vertrouw die land wegjes evenmin als de wei." De waardin wist dadelijk raad. O- ver een kwartiertje zou haar man, die naar de Middelburgsche markt was, wel terug wezen en de dames wat graag voor een kleine vergoeding naar Domburg rijden. Dat was een uitkomst 1 Coos werd nu eerst weer zichzelf. En zie, na een poosje wachtens, verscheen daar als een reddende Engel, Baas Vermeulen in z'n keurig huifwagentje en, nauw had z'n vrouw hem ons avontuurtje meegedeeld of hij riep „Stapt maar in joenge daomes, ik brieng julder zonder mankeere in 'n ommezientje tuus." „En wat moet dat ridje ons kosten?" informeerde Coos voorzichtig. „El juffrouw niks niemendaole oor" luidde 't antwoord, ,,'k zou me zeivers schaome a'k er iet' voor in reekning brocht!" En toen ging 't op 'n sukkeldrafje door 't landwegje. Vermeulen z'n beest je niet erg aansporend wijl 't stomme dier, zooals hij uitlei, al zoo'n reis ach ter z'n rik 'ad. Maar 't was ons alles best, Coos vooral in haar nopjes en na een kwartiertje ongeveer stonden we stil voor 't huis in de Zuidstraat. Daar waren Frank en Huib blijkbaar niet weinig verbaasd ons, inplaats van een paar boerinnetjes te zien uitstap pen. Zij bestormden ons met vragen; maar Coos, na even een woordje met Baas Vermeulen te hebben gewisseld, ijlde altoos nog op haar kousen natuurlijk het dorp in om -weldra terug te komen met een blijkbaar vol len buil. „Hier baas," zei ze, „als U dan geen geld voor uw moeite wilt aannemen, is iets voor uw kindertjes." Lachend kwam zijn antwoord: „Die zullen er zich niet dik aan ete!" Maar Goos' onthutst gezicht ziende zij meende gul genoeg geweesttezijn voegde hij er aan toe„Nie' da 't nie genoeg is 'oor, maor zie je, m'n vrouw en ik binne maor alleen, we ebbe kind noch kraai in de wereld, weet Uwe? Maor 't lekkers zal ons alevê kostelik smaeke vanaovond bie de koffie." Toen zich tot Bles wendend hij had z'n wagentje al omkeerd laten maken en ons allen 'n goeien aovond saome, wenschend, reed hij met z'n weldoor voed beestje, evenals daar straks in 't hierheen komen, weer op een sukkel drafje op Rose's wegje aan en zoo naar 'uus. Nu eerst zag Coos m'n beide broers. Deze stonden daar geduldig voor de deur hun beurt af te wachten, Frank hield 't taschje in de hand en Huib de schoen. Met een galante buiging gaven ze beide aan de eigenares terug. „Hoe komen jullie daaraan vroeg Coos naar binnen gaand, blijkbaar verbaasd. „Wel," zei Huib, „we vonden ze in de wei." „Waren jullie dan ook in de weidjes en je hadden van allerhande verhin deringen om met ons mee te gaan." „Dat was ook zoo," viel Frank in, maar mijn vergadering liep spaak, door dat er behalve mij, maar één lid van de commissie was opgekomen en 't reglement zegt dat er minstens drie le den moeten aanwezig zijn om te kun nen vergaderen." „En wij," verdedigde Huib zich, „Marie en ik, vingen overal bot en dus stelde ik aan Frank voor jullie maar tegemoet te gaan." „En zagen jullie toen niet een paar landloopers op de weidjes begon Coos weer. „Ik niet," antwoordde Huib en Frank vroeg: „Landloopers? op geen velden of wegen 1" „Dan zit er nog een paar van die schavuiten hier of daar in 'n sloot want ze waren er wel degelijk en kwa men ons achterop, hè Fie? Maar wij waren ze te vlug af en daardoor ga ven zij 't op." Terwijl bukte zij zich om haarschoen- tjes aan te trekken en dicht te rijgen. Toen zag ik plots den blik van ver standhouding die mijn beide ondeu gende broers samen wisselden en ik begreep hoe de vork aan den steel zat en wie de schurken waren die ons hadden vervolgd en waarom zij dit, aanvankelijk op hun knieën kruipend, hadden gedaan. Coos, weer overeind komend, zei: „Foei, foei, dat was me toch een ge schiedenis, daar zal een kopje thee op smaken, 'k weet niet dat ik nog óóit zoo hard heb geloopen!" „Dan stel ik voor." zei Frank „dit Boven*) te gaan doen, dan pakken wij daar onzen borrel en verfrisschen de dames zich door 'n kopje thee, terwijl ze ons nog eens ampel en breed ver,, tellen wat er eigenlijk is voorgevallen." (Zoo'n ondeugd, alsof hij 't zelf niet 't allerbest wist!) Coos, geheel zonder erg, stapte vroo- lijk mee naar „Boven." En zie nu, het muisje had nog 'n staartje. Dien zelfden avond toen ik in 't schemeruurtje in de veranda wilde gaan theezetten, hoorde ik praten, 't Was Frank die zich heel vriendelijk en lief tot Coos wendde en sprak: „Zeg lieve Coos, ik heb je iets heel ergs op te biechten; wij: Huib en ik waren de smiechten die je daar straks op je wandeling met Fie zoo'n angst bezorgden! Kun en wil je ons verge ven?" Een oogenbhk van stilte, Coos antwoordde niet, zij was veel te ver baasd over die biecht. Toen vervolgde Frank: „Och toe, vergeef 't mij maar beste Coos en o, 'k wil niets liever dan in 't vervolg je natuurlijke be schermer zijn. Lieveling, wil je mijn vrouwtje worden?" Ik hoorde Coosjes' antwoord niet, want ik sloop stilletjes heen; wat had ik langer hier te staan luistervinken? Maar toen we eenige uren later samen op de logeerkamer waren, sloeg Coos haar armen om mijn hals en maakte mij deelgenoot van haar zoet geheim, dat trouwens weldra le secret de Ia Comédie was. Frank en Coos zijn, nu ik dit schrijf, al oude getrouwde luidjes, die reeds hun koperen bruiloft vierden. Frank Jr is al een flinke baas en zijn zusje Fietje met haar mooie blonde vlech ten, wordt al meer en meer het even beeld harer moeder. Nog jaarlijks breng ik mijn vacantie bij die gelukkige menschen door, die nog steeds de ge liefde ouderlijke woning in de Zuid straat op Domburg bewonen. In den bramen-tijd gaat de wandeling o. a. ook wel eens naar Aagtekerke. Huib en zijn vrouw zijn dan somtijds mede van de partij; maar als hij 't dan wil hebben over het ons indertijd over komen angst-avontuurtje in de weidjes, snoert Frank hem aanstonds den mond. Zijn lieve Coos heeft hem die zoo genaamde grap van toen, al lang vergeven; maar hem blijft de gedachte aan den doodelijken schrik die hij haar op 't lijf joeg, altoos een droeve en ergerlijke herinnering. Boven beteekent 't Badpaviljoen dat op de hoogte vlak aan Zee ligt. (Einde.) as 03 as "S™ lil 60 Q S3 O ESQ GS "a vs o 9) 01 3 O ■o •o w <0 2. O O CL <D O) C O O* E gjj o 03 i-. h. es S3 CS 3» 5 JaC k •ts (9 -f-i O K5 L«s es. O as O s GS CS OS 03 zo 05 J3 JSC o; O QQ as CU 03 "ff CC CC cc Cü cc O? cu CD CU O sa- co

Krantenbank Zeeland

Domburgsch Badnieuws | 1922 | | pagina 3