2i Nog een avontuur van den heer TITUS WITRUG. Uit „gesluierde en heldere Luchten". Voor liet badseizoen zijn nog te bnnr: 2 kamers ooststr. G. Wisse. 4 id. wed. Janse. 4 kamers met pension id. J. Wisse. 2 zit- en 8 slaapkamers id. H. Dekker. 6 kamers en keuken noordw. W. Kesteloo. 1 kamer badstr. J. Vreke. 1 id. L. de Visser. 1 wijn- gaardstr. wed. Pouwer. 2 kamers id. mej. de Wolf. 8 groentje na 6 Aug. M. Wisse. 2 beneden en 3 boven kamers met keuken westk. weg H. Hanse. 4 kamers, keuken en meidenkamer weststr. tot 7 Aug. wed. Jac. Min- derhoud. 1 beneden-en 8 bovenka mers met of zonder keu ken id. D. Trieller. 1 kamer zuidstr. J. Sinke. 5 kamers markt D. Bommeljé. 4 v weststr. tot 1 Aug. H. Minderhoud, 4 kamers en keuken noordstr na 16 Aug. van Schagen. kamer weststr. Johs. Vreeke. 4 kamers en keuken noordstr. na 1 Aug. wed.Schoonen- boom. 4 kamers heeren straat tot 1 Aug. J. Passeaier. 1 kamer id. H. v. Eyzeren. 2 kamers weverij straat J. Provoost. 2 .r id. A. Dourleijn. 1 kamer id. J. van Sluija. 5 kamers markt tot 1 Aug. wed.Hendrikse 1 huis met 9 kamers en keuken weststr. na 1 Aug. J. Scheele. 3 bovenka mers- en 1 benedenkamer markt v. d. Meulen. 5 kamers noordw. wed.P.Francke. met pension 1 kamer wyn- gaardstr. S. Louwerse. 1 huis met 2 slaapka mers, 2 zit kamers en keuken weststr. mej. Passenier, zuidstr. 7 kamers noordstr. na 18 Aug. mej. Florusse 5 kamers en keuken station straat P. de Meyer. Domburg8clie Revolver Scliietvereeniging. Vreemdelingen worden als buitenleden aangenomen. Contributie ƒ1,per maand of per gedeelte van een maand. Informa ties worden verstrekt door den Directeur der Zeebadinricbting. In de leeskamer liggen de volgende tijdschriften en couranten ter lezing; TIJDSCHRIFTEN. London News. London Magazine. LTllustration. Revne des deux mondes. Le Rire. Die Woche. Vliegende Blatter. De Wereldkroniek. Elzevier's maandschrift. Buiten. Uilenspiegel. Eigen haard. Nederland. Aarde en haar Volken. De Natuur. Vragen van den dag. De Gids. Hollandsche Revne. COURANTEN. Nieuws van den Dag met Middelburgsche Courant. Kindercourant. De Scherpschutter. Utrechtsche Conrant. Indépendance. Nieuwe Rotterdammer. Le Figaro. Algemeen Handelsblad. Kölnische Zeitnng. Weekblad Amsterdammer. Courier'deSchéveningue. Haarlemsche Conrant. Domburgsch Badnieuws. N Uit bet kastje met boeken in de leeszaal, dat weder met eenige werken vermeerderd is, kunnen badgasten, houders van toegang- kaarten, dagelijks tusschen 11 en 12 ure des voormiddags, hoeken ter lezing krijgen, mits men het nummer van het boek en zijn naam teekene op eene lijst bij den kaste lein voorhanden. Voor jeugdige lezers zal door de ouders moeten worden geteekend. door J. DIERKENS. Hebt u mijn kleederen? vroeg de beteuterde Titus, bevend van ontsteltenis. Die vraag zal niet gesteld worden, antwoordde de veldwachter bits, „gaat u maar mee". De man kneep hem in den nek. Laat me dan tenminste los, vriend, smeekte Witrug, „waar zou ik in dezen staat heen kunnen vluchten P" De veldwachter liet los, herhalend: „u gaat mee, verstaan Elke zenuw van Titus' organisme trilde en de stumpert besloot om zich maar gedwee en gelaten over te geven. De veld wachter bracht hem naar een op het bad- strand afzonderlijk gelegen tent, waarin een heer zat. (Nergens blijkt zonneklaar, dat bet geval zich juist te Domburg heeft afgespeeld; men late zich dus ook niet door de locale atmosfeer tot positieve gevolg trekkingen verleiden!) „Voor dezen moet gij u maar verant woorden", sprak de veldwachter, waarop Witrug stamelend tot den hem onbeken den beer de vraag richtte: „zijt gij het opperbestier P" Deze rare vraag zou doen vermoeden, dat de arme beangstigde plotseling door een acuten godsdienstwaanzin was bevan gen, niet waarP Geen sprake van. Ik wil terstond en met nadruk de verzekering geven, dat Witrug met de benaming „opperbestier" in geenen deele God den Heer bedoelde, doch uitsluitend het ambt van directeur der zeebadinrichting op het oog had. Witrug toch was behept met een vervaarlijke lakeienziel, toonde zich slechts dan dapper, wanneer hij wist, geheel alleen en ver buiten alle gevaar te zijn. Niet zoodra echter voelde hij voetklemmen, of z'n kruiperige aard ontplooide zich. En zoo achtte hij het nu, in de positie waarin het fatum hem had geplaatst, voor hém het voordeeligst en verstandigst om een alleronderdanigste houding aan te nemen en in verband daar mede den directeur toe te spreken met den titel van „opperbestier". Dit teekent den man voldoende. Hij verwachtte dat zulk eene betiteling wel geëigend zoude zijn, zelfs het meest verstokte gemoed eens baddirecfceurs murw te maken. Inderdaad was de heer, tot wien de veldwachter hem had geleid, in den aangeduiden zin het opperbestier. „Wat beduidt dat, veldwachter en wat moet dat met deze naaktfiguur?" vroeg de directeur gemelijk. Ik vond dezen kwispediebel zeven stranden verderop aan 't baden, meneer! Titus Witrug voelde zich thans diep beleedigd. Veldwachter, sprak hij giftig, „ik verzoek u mij niet uit te schelden, mijn naam is Witrug, ik ben een fatsoenlek man, ik" Kan ik dat aan uw body zien? ik constateer, dat uwe handeling in geen enkel opzicht tot het competendium van een fatsoenlek man, wel tot dat van een kwis pediebel behoort, antwoordde de veldwach ter geërgerd. (Hoe hij aan dat malle woord „competendium" kwam, is schrijver dezes een raadsel). Witrug haastte zich te zijner verdedi ging aan te voeren: „ik ben arm, ik ik maakt u asjeblieft geen proces verbaal, want dat zou boete met zich sleepen, ik heb me juist afgezonderd om de kosten van een zeebad te ontduiken, werd ik dus geverbaliseerd, dan had ik evengoed kunnen betalen Zwijg, man, het voegt je niet om (dit sprak de directeur, maar W. viel hem zenuwachtig in de rede:) Ja, ja, ik, ik bèn schuldig, ik beken 't, maar geeft u me, bid ik u, m'n kleeren terug. Ge benadeelt door uwe handelwijze onze badplaats, en waar dat uwe intentie is, daar Nee, nèè, opperbestier, zulks ligt volstrekt niet in m'n bedoeling, sprak W. overijld. Niet? wel verdijt, wat zou anders uw bedoeling zijnP Niet om uwe exploitatie te bena- deelen, opperbestier, maar alleenlijk om mezelven te bevoordeelen, hernam Titus gevat. De directeur scheen toch wel gevoelig voor die vleiende en hoffelijke benaming, althans een goedaardige glimlach krulde zich om zijne lippen. En achteraf kan ik me zulks heel goed begrijpen. Witrug had zich in z'n nerveuze overspanning best te goeder trouw kunnen vergissen en den directeur oppers» kunnen noemen, wat uitteraard een degradeerende geringschat ting ware geweest! De qualificatie van „opperbestier" beschouw ik dan ook als de directe aanleiding tot de blijken van barmhartigheid, welke de directeur jegens den delinquent aan den dag legde. Ik vraag om verschooning, vervolgde Witrug bibberend, „o, ik bedoel daarmede geen schoon ondergoed, maar pardon u wilt me dit verleenen, niet waar?" (Welk een taalkundige geurmakerij van den tobberd, hoe vindt ge het? natuurlijk alleen om het opperbestier een idee zijner algemeene ontwikkeling bij te brengen en op deze wijze bij hem in de gratie te komen.) Den directeur begon inmiddels het ge zicht van dien naakten man zoo vlak vóór zich intens te vervelen. Daarom beëindigde hij het geding met te zeggen: „ik wil u voor ditmaal pardonneeren; veldwachter, geef meneer z n kleeren weer terug." Waarna de directeur zich van zijn zetel verhief en zijns weegs ging. Witrug dacht bij zichzelven„hoe weet hij zoo precies, dat de veldwachter mijn kleeren heeft Verbeeld je, dat hij ze eens niet heeft!" Aan zijnen betrapper vroeg hij zeer serviel: „wilt u ze mij ten spoedigste verstrekken? ik voel mij, als u 't weten wilt, erg onwe zenlijk in dezen staat." Maar de politieman had, behalve een eergierig, ook een wraakzuchtig karakter. Het prikkelde den man, dat hem een ver baal was ontglipt en in z'n hart koesterde hij daarom jegens den vrijgesproken over treder een innigen wrok. Hij zou dien steedschen kaalhals toch wel mores leeren. „Wil mij maar volgen, vriend", sprak hij doodbedaard. Och, breng ze me liever even, hé? als 't u hetzelfde is, fleemde Witrug. Dat is mij om den dood niet hetzelfde, wil mij slechts volgen, hernam de veld wachter. Volgen? waar naar toe?! Naar mijn huis, daar liggen uwe kleeren. (Slot volgt). DE VADERLANDSCHE LUCHTEN. O, teergetinte luchten van het Noorden Die 't zilte zee-nat op uw-vleuglen draagt En muffe zorgen moedig vóór u jaagt; Zingend uw zang van vroolijk-vrije woorden Die droom en daad vereent in reine ak koorden En met de held're kleuren zich verdraagt Van d' oude Vlag; wijl lachend in de [laagt* Wijd landschap groent langs d'immer- [groene boorden! Stemmen van kracht der Vad'ren doen zich [hooren. Vredes gerustheid ligt op 't vlakke land Met stede-torens die in 't zon-licht gloren. D' al-oude vrijheid zeilt langs 't oude [strand 't Verleden leeft; de schoonheid is her boren En 't heden juicht in 't dierbaar-oud verband. Sept. 1908. ZOMER-BUIEN. (De zielsehe blijdschap.) O, onuitputlijkheid van 't zielsch bewegen Trots wilde buiën aan de zomerlucht Neemt warme blijdschap worst'lend hare [vlucht Gelijk een ad'laar dwars door storm ge stegen. In 't groote-zijn gaat op der ziele zucht. Eeuwige jeugd brengt eeuwig jonge zegen. Wereld-verwinnend als een held, waar tegen Geen weerstand baat, die 't al tot daad [bevrucht. O heiige Blijdschap die de ziel doet beven, O Vreugde, wezens-kern der blijde ziel, Vrij overvleug'lend de vallei van 't leven. Lijk fuga's bovenzin'lijk went'lend wiel Naar 't Ideale rustloos voortgedreven, Geest'lrjk geheven, diaphaan-subtiel. 6 Juli 1909.

Krantenbank Zeeland

Domburgsch Badnieuws | 1909 | | pagina 2