3> EEN DORPSROMAN. Toen hij den volgenden inorgen, na wilde droomen ontwaakte, voelde hij ver- i achtipg voor zich zelf, maar hij wist niet waarom, zijn zielstoestand was hem niet duidelijk. Aan Louise dacht hij nu met een soort van tegenzin en toch was hij er trotsch op, dat het schoone meisje zich tot hem voelde aangetrokken, tot hem alleen. Gaarne had hij aan zijn ijdelheid de voldoening geschonken om deze overwinning aan zijn kameraden mee te deelen, maar in de volgende minuut speet hem die overwinning weer. Hij wilde haar niet meer zien, maar haar ontwijken, nog meer dan vroeger. Toch zou hij 's avonds weer aan het strand zijn maar stil, heel stil. Neen, hij wilde er niet heengaan Maar juist heden werd het hem moei lijk gemaakt haar uit den weg te blijven. Met schrik vernam hij, dat Kees Habmsen, zijn buurman, die sinds eenigen tijd in het zeemanshospitaal in de stad ziek gelegen had en niet beter geworden was, naar huis gehaald zou worden, opdat Louisb zijn lijden, dat de dokters niet spoedig genoeg konden genezen, zou wegbidden. De arme jongenHij was bij zijn werk, op een oud zeilschip, door het springen van een tros op het dek geslagen. Men zij dat hij niets gebroken had, maar zijn beenen waren gezwollen en als verlamd. Van avond zou met het gebed worden begonnen en Pier's ouders en hij zelf waren tot deelneming daaraan uitgenoodigd. Dan zou hij dus weer met haar samen zijn. En later zou hij haar heimelijk aan het strand ontmoeten. Neen hij wilde geen van beide! Tegen den avond sloop hij weg en ging een eenzame landweg op. Hij wilde ook zelfs het geluid van de golven, waarmee hij zoo vertrouwd was, heden niet in zijn nabijheid hooren. Toen het donker was echter, kwam hij toch naar het boschje, op de afgesproken plaats bij het granietblok. Hij moest lang wachten en hij wachtte met brandend ongeduld, in koortsachtige opwinding, een gevolg van den strijd tusschen zijn verlangend hart en zijn twijfelend verstand. Driemaal sprong hij op, om weer naar huis te gaan, maar iederen keer werden zijn schreden al korter en weifelender en telkens keerde hij, langzaam en langs een omweg naar den steen terug, legde zich daar neer en dacht na. Daar bad zij nu. Of 't helpen zou F Het gezondbidden was voor hem een ouderwetsch gebruik en hij had altijd zeer veel over genezingen en bizonder daartoe begenadigden gehoord en zulk een begenadigde was Louise. Was het werkelijk zoo? Twijfel rees in hem op. Van de ver hevenheid, waarop Louise voor hem had getroond, was ze afgestegen. Zou de geheime kracht, welke men haar toeschreef eveneens slechts in de verbeelding beBtaan F Voor hem, in de duisternis, zag hij, in zijn verbeelding, de door een oude olielamp slecht verlichte kamer bij de Harmsens. In de groote bedstede lag Kees en tusschen diens ouders en de zijne lag Louise geknield en bad luid, steeds dezelfde woorden en knoopte daaraan altijd dezelfde bezwering vast. „Vader in den hemel, neem van dezen de ziekte weg! Help hem dóór Uw barm hartigheid! Help hem door Uw genade! Amen Ziekte verdwijnZiekte ga heen Diep in zee daar ligt uw steen, Ziekte, ziekte ga daarheen! Ziekte ik drijf u uit, in naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes!" Daarop werd een gezang gezongen en dan met de litanie weder begonnen, want ze moest minstens driemaal herhaald wor den. Daarna dronk de patient van de kruidenthee, die inmiddels was getrokken, of hij kreeg een warmen omslag met kruiden, waarover Louise eerst de handen uitgespreid en eenige geheimzinnige woor den gemompeld had. Pier had zoo'n bijeenkomst reeds meermalen bijgewoond, want zijn vader liet op die wijze zijn aanvallen van rhumatiek verdrijven. En nu, bij het nadenken daarover viel het hem in, dat zij toch haar gebed en hocus pocus alleen niet voldoende ver trouwde, omdat ze daarbij altijd nog thee en kruiden gebruikte. Ze was van de macht van het gebed dus niet geheel overtuigd. Kon ze zulk een huichelaar ster zijnP Een overmoedig lachen stoorde hem in zijn overpeinzingen. Louise was gekomen en hij had haar niet hooren naderen. Ze sloeg haar armen om hem heen, kuste hem met warmte, als gisteren, lachte en schertste. Lachen kon ze?! Lachen, nu ze zoo juist van een zieke kwam, voor wiens genezing zij gebeden had. Lachen met dezelfde lippen, die zoo even van God hadden gesproken? Hij was geen vrome, maar dit lachen van haar, die hij altijd ernstig gezien had, stond hem zoo tegen, dat hem een rilling door de leden ging. Zij zag het en vroeg: „Ben je bangP Spookt het hier misschien bij het bloed- blokP Je staat te beven!" „Bang ikP En voor spokenP Geloof jij aan zoo iets?" Weder lachte zij overmoedig. „Ik geloof niets, alleen dat jij een lieve jongen bent!" „En verder?" „Hm! Zooals men het nemen wil. Weet je wat mijn vader altijd zei, als er sprake was van geloof! Die zei: ik geloof dat het water de groc bederft Dat was een gevaarlijk geloof!" „Laat de dooden rusten, 't Was toch je eigen vader!" „Wel zoo, wil je mij wat voor gaan preeken? Nu ik praat zooals ik 't meen, denk je zeker dat de beurt aan jou is gekomen. Laat dat maar gerust, hoor!" „Nu, ik meen toch „Jawel! Je meent toch dat hij mijn vader was. Maar dat hij mijn moeder tot aan haar dood toe mishandeld en alles door z'n keelgat gejaagd heeft, dat kan ik toch maar slecht vergeten. Mijn moeder heeft geld gehad en dat had mij toebe hoord. Waar is het gebleven? Zijn drankflesch heeft hij mij nagelaten en zijn pruimdoos. Dat was mijn erfenis. Je hebt goed praten, dat het mijn vader was. Maar begrijp je niet, hoe zwaar het mij valt, mij zelf met liegen en bedriegen door de wereld te moeten helpen. Ik heb een afschuw van mezelf!" En ze begoD hartverscheurend te weenen. Pier was ontdaan. Hij keek nu neer in een afgrond van menschelijke ellende en het medelijden drong voor korten tijd zijn afkeer terug. Een antwoord vond hij echter niet. „Zie je" ging Louise voort, terwijl ze hare tranen droogde, maar nog steeds snikte: „Daarop weet je niets te zeggen, maar ik wil ook niets hooren; ik ben alleen maar blij, dat ik eens spreken kan, dat ik nu een mensch heb, voor wien ik mijn hart kan uitstorten, een man. dien ik lief heb en die ook van mij houdt. Anders was ik er nog in gestikt." Dat alles kwam er met groote snelheid uit en terwijl ze zoo het hart op de tong had, bemerkte ze niet, dat ze het geluk vernietigde, dat ze zoo even meende ver kregen te hebben. „Je hebt zeker gemeend dat ik geluk kig en tevreden was. Ja, er hebben heel wat jongens om mij heen geloopen, maar gevraagd heeft mij niemand, omdat ik arm ben. Neen, wees maar niet bang, trouwen wil ik niet; ik heb geen man noodig, want ik kan zelf mijn kost verdienen. Maar ik ben ook nog jong en omdat jij me beter bevalt dan al die anderen, daarom had ik mij in het hoofd gezet dat ik een kus van je hebben moest." En ze pakte hem bij zijn hoofd, trok hem naar zich toe en kuste hem op mond, oogen, wangen, waar in het donker haar lippen hem maar konden vinden. En daarbij lachte zij weer. Pas toen zij merkte dat hij moeite had om het zich te laten welgevallen, stiet zij hem van zich af. ,,'t Is of ik een visch in mijn handen krijg, of dat je wilt gaan slapen. Nu, daarin heeft mijn vader gelijk gehad: hier heeft alles visschenbloed. Geel haar en koude harten heeft hij altijd gezegd. Och ja! Nu, spreek je in 't geheel niet? Ben je stom geworden?" Pier Schuiten was zich bewust, dat hij juist op dit oogenblik, toen Louise deze vraag tot hem richtte niets dacht en niet in staat was om iets te denken. Haar lachen en weenen, haar openlijke bekentenis, haar smart, dan de verzekering dat ze niet met hem trouwen wilde en de stormachtige liefkoozing dadelijk daarop hadden zijn hersenen als 't ware van een gescheurd. Hij moest eerst tot zichzelf komen en begreep haar vraag pas, toen ze die herhaalde en hem een stoot met haar arm gaf. „Ben je werkelijk stomP" „Hè!" schrikte hij op. „Wat zal ik zeggenP" „Zeg, wat je denkt." „Ik ik denk in het geheel niet." „Dat schijnt zoo, anders zou je toch, wel een woord kunnen spreken. Hou 1 je van meP" „Hm Ja." „Hm ja. Dat komt er net zoo uit of 't ook wel neen had kunnen zijn." „Dat kan je nemen, zooals je wilt." „Pier!" riep ze nu verschrikt uit. „Heb je me iets kwalijk genomen P" ,,'k Ben niet kwalijknemend." „Nu, dat is goed, geef me dan een zoen!" Pier Schuiten was opgestaan. Hij was weer tot bezinning gekomen, „Neen!" zij hij „Neen! Waarom zou ik comedie met je spelen P" Louise zat daar, met open mond, als versteend en staarde hem met groote oogen aan. Ze moest eerst een paar malen slikken, voor ze een woord kon uitbrengen. „Comedie! speel je dan comedie met mij „Ik neen Maar jij hebt het gedaan, met mij en met alle menschen en met den lieven God ook. Blind was ik van verliefdheid, maar nu zijn m'n oogen opengegaan en ik zie dat je heel anders bent dan ik mij had voorgesteld." Nu sprong zij ook op en stortte een vloed van verwenschingen en scheldwoorden over Bob uit. Ja, ze greep zelfs naar zijn gezicht om hem te krabben. Hij duwde haar op zij en liep weg. Maar ver kwam hij niet; zij klemde zich aan zijn arm vast en bad snikkend om ver geving, om liefde, Haar oogen, die zoo even nog in woede, gefonkeld hadden, zagen nu smeekend en vol tranen naar hem op. „Lieve Pier. Ik zal zoo zacht zijn als een lam. Mijn levenlang wil ik niets doen wat je niet goed vindt. Ik zal het bidden opgeven en hard werken van den vroegen morgen tot den laten avond. Maar houd dan een beetje van mij. Ik wil ook graag je vrouw worden." „Neen! Daar bedank ik je voor!" „Nu, sla me dan dood, sla me dadelijk dood Want ik wil niet meer leven. Geen dag langer!" Ze ging voor hem staan, rukte haar doek van haar hals en trok zich de haren los, zoodat ze wild om haar hoofd fladderden. Bob werd bang voor deze wildheid, voor dat gloeiende gezicht en die fonkelende oogen. Was dit dezelfde Louise, die altijd zoo onschuldig geschenen had als een duif, zoo vroom P Het meisje dat onge naakbaar leek, dat hij vereerd, bemind had? Haar geheele gedrag was voor den jongen man met zijn rustigen aard onbe grijpelijk. Lachen en weenen, overmoed en wanhoop, innig smeeken en ruw vloe ken, overgave en woede, dat alles had hij in het laatste uur van haar gezien. En met zoo iemand zou hij trouwen P Neen, dat niet! „Laat me laat me gaan" zei hij. „Is dat je laatste woord, PierP Wil je werkelijk niets meer van mij weten?' In het geheel nietsP" „Wis en waarachtig niet!" „De duivel hale je!" schreeuwde ze en sloeg weer naar hem, maar ze raakte hem slechts aan den schorder. Hij lette er niet op en liep wat hij loopen kon, om weg te komen van de furie, voor wie hij bang was geworden. (Slot volgt

Krantenbank Zeeland

Domburgsch Badnieuws | 1906 | | pagina 2