DANSMUZIEK,
2de Billard-Wedstrijd.
CONCERT
ZWEMWEDSTRIJDEN
DANSMUZIEK,
CONCERT
MIDDELBURSCH STEDELIJK
SCHUTTERIJ-MUZIEKCORPS,
De Mug en de Bij
AMUSEMENTEN.
Groote Zaal van het Badpaviljoen.
Zaterdag 12 Augustus
en Zaterdag 19 Augustus 1905,
voor kiudereu tot 9 uur.
Entrée 25 cent. Aanvang 7 nnr.
Houders V?U] kaarten hebben vrijen toegang.
Maandag 14 Augustus 1905,
.A^lST-V-A-HSTa-
van de
Aanmelding bij den kastelein,
Woensdag 16 Augustus 1905,
te geven dooe
het Italiaansch Vocaal- en Instrumentaal
Ensemble
Entrée 50 cent. Aanvang 8 nur.
Houders van kaarten hebben vrijen toegang.
Houders van dagkaarten met bijbetaling van
25 cent.
Comité tot regeling van Zomervermaken.
Dinsdag 15 Augustus 1905,
(bij gunstig weer)
dos namiddags te 3 ure,
op liet Ilailbtrand.
1. SNELZWEMMEN,
a. voor Heeren en jongens.
b. voor Dames en meisjes.
2. REDDINGWEDSTRIJD,
voor Heeren en jongens.
3. WEDLOOP DOOR 'T WATER,
voor kinderen.
4. IN PAREN ZWEMMEN,
voor Dames (en meisjes),
en Heeren (en jongens).
Aanmelding bij den Directeur der Zee
badinrichting.
Des Avonds
in de Groote Zaal van het Badpaviljoen,
(versterkt orkest)
voor Kiiidereu tot 9 uur.
In de pauze prijsuit deeling Zwemwedstrijd
Entrée 25 cent. Aanvang uur.
Houders van kaarten hebben vrijen toegang.
Vrijdag 18 Augustus 1905,
te geven dooe het
Luitenant-Directeur de Heer J. MORKS.
Entrée 50 cent. Aanvang 8 uur.
Houders van kaarten hebben vrijen toegang.
Houders van dagkaarten met bijbetaling
van 25 cent.
0^"* Bij ongunstig weer wordt het
concert uitgesteld tot
Dinsdag 22 Augustus 1905.
Wordt hiertoe besloten dan zal zulks
worden bekend gemaakt, door het uitste
ken van een vlag op den toren van het
Badpaviljoen.
Gevonden voorwerpen.
Een gouden speldje.
Twee sleutels aan rood lintje.
Een lederen riem.
Terug te bekomen bij den kastelein
Badpaviljoen.
De volgende boeken:
Dokter Helmond en zijn vrouw, door
J. J. Cremer.
Aangename uurtjes. Vertellingen voor
jongens en meisjes, onder redactie van
Ch. Kuenen.
Terug te bekomen op het hulpkantoor
der posterijen te Domburg.
Verloren voorwerpen.
Een haarspel met gouden knop.
Een binocle, verloren op het strand bij
de melktent op 5 Augustus.
Een grijze overjas, op 5 Augustus waar
schijnlijk bij vergissing meegenomen in
plaats van een andere die is blijven hangen.
door
J. Dierkens.
Een mug huppelde in 'r eentje tegen
't vensterglas op. Ze was door 't open
raam naar binnen gevlogen en wist, als
dom insect, niet den weg te vinden om er
weer uit te komen. Heel eenzaam voelde
ze zich, want er was niemand van haar
soortgenooten in de kamer; ze was de
eenige mug en verveelde zich erg, daarom
huppelde ze maar wat tegen 't raam op,
bij gebrek aan een praatje. Doch plotse
ling hoorde ze een raar gebrom achter
zich. Een bij was ook bij vergissing door
't open raam naar binnen gevlogen. Ze
zoemde eerst 'n heele poos door de kamer
rond en vloog toen met 'n vaart tegen
't vitrage gordijn aan, waar ze, moe en
suf van 't tollende vliegen door die benarde
ruimte, eenige oogenblikken besloot uit
te rusten. „Wat doe jij hierP" infor
meerde de mug baloorig, want ze had
't land aan bijen en veel liever 'n mede
mug in haar buurt ontmoet. „Hemel,
mug, ik heb je zoo gauw niet gezien",
antwoordde de bij, „ik ben per abuis hier
in de kamer beland, hoe dat weet 'k zelf
niet, daar begrijp 'k geen steek van, maar
ik wou 'r dolgraag weer uit, want 't is
hier niks gedaankun je me geen raad
schaffen P" De mug, die zelf ook niet
wist hoe er weer uit te komen, was
echter te venijnig en te trotsch om dat
rondweg te bekennen en antwoordde
treiterig: „daar bemoei ik me niet mee;
ik beu hier en blijf hier, ik voel me hier
opperbest thuis; wat jij doet kan mij niet
schelen, als j' me maar niet verveelt met
je gebrom, want daar hou 'k niks van."
De bij kon dien aanmatigenden toon van
zoo'n mug niet verdragen; het wekte haar
toorn. „Wat heb je 'n praatB, vodje!
Ik kan tenminste nog brommen, ik heb
'n flink, mannelijk geluid, dat gehoord
mag worden; maar wat kunnen jullieP
Lijzerig smoezelen dat je er wee van
wordt! Is dat 'n geluid!" Dit liet de
mug zich niet zeggen; het gold hier de
eer van haar soort. „Scheld jij uit
wie je wil, maar mij niet, stomkop, dik
mormel, kijk wat 'n lijf, haha, vergelijk
daar mijn elegante lijfje eens mee, och
kom, je bent jaloersch, ik begrijp 't wel",
antwoordde ze vinnig. „Ik jaloersch?"
hernam de bij, „en op jou, niets beduidende
mugP Waarom? Wat presteer jij dan
voor bnitengewoonsP Jullie kunt niets
dan uit den treure 'n zanekerig geluid
geven, steken en bloed uitzuigen; en als
je lijf, je elegante lijf, zooals jij 't belieft
te noemen, goed volgepropt is, dan ben
je paf en tot niets meer in staat. „En
jullie dan?" verweerde zich de gebelgde
mug, „steken jullie soms nietP" „Wij
steken", antwoordde de bij op bezadigden
toon, „wij steken als ze ons hinderen,
wij hebben 'n angel tot verweer, wij zijn
nuttige dieren, wij bestuiven de bloemen,
wij verwerken de honing in onze maag
en storten hem dan uit in de cellen, wij
zijn zulke merkwaardige dieren, dat
'n groot dichter 'n heel boek over ons
doen en laten vol heeft geschreven, ja,
kijk me maar aan, wij zijn spreekwoordelijk
door onze vlijt en wij doen niemand
kwaad, die ons ongemoeid laat, tenminste
geen mènsch, terwijl jullie hoofdgedachte
is om zooveel mogelijk te bijten en te
zuigen, voor niks, letterlijk voor niks,
jullie bijten om te bijten, jullie zijn deug
nieten, doenieten, Bohelmen van de ergste
soort, de waren kwelduivels der mensch-
heid, die jullie als loon dan ook onver
zoenlijk haat. En wij P Wij worden geëerd,
bestudeerd, bemind om onze groote deugden
en velerlei voortreffelijkheden, tè veel
om op te noemenjij moet noodig zeggen,
dat ik op jou jaloersch ben?" De mug,
schuldbewust en terdege beseffend dat de
bij volkomen gelijk had, berste bijna van
kwaadaardigheid. „Wel, wel, wat ben
jij 'n baas in 't doopceel-lichten, maar
eigen roem stinkt en met al je wijsheid
ben je nog te stom om jezelf uit je
gevangenschap te verlossen", antwoordde
ze brutaal, zichzelf daarmee 'n air' gevend,
alsof zij wel den terugweg wist. Niet
temin was 't waar wat zij de bij verweet
en deze kon daar dan ook niets tegenin
brengen De arme bij begon maar weer
wat door de kamer te vliegen, aldoor
brommend over haar onverklaarbare ge
vangenschap. Tot opeens de kamerdeur
openging en een menBch binnentrad. Dat
verheugde de bij zeer, want vertrouwende
op haar groote bemindheid bij de menschen,
geloofde ze vast aan haar naderende ver
lossing. Ze bromde nog driemaal zog
hard, ten einde op die manier de aandacht
van den mensch tot zich te trekken. De
mug bleef ongestoord voorthuppelen tegen
het vensterglas, doch kon niet nalaten
nog even judasserig de bij toe te voegen:
„bij, maak dat je weg komt, daar is 'n
mensch in de kamer gekomen!" „Ik
ben niet bang, ik geloof aan de gerechtig
heid, ons doen ze geen kwaad, zorg jij
maar voor je eigen hachje, want jullie
zijn de felst gehate persoonlijkheden uit
de dierenwereld", antwoordde de bij.
Doch ze had 't nauwelijks geuit, of de
mensch kreeg haar in de gaten. ,,'n
Bij'n bijgilde hij en tegelijk haalde
hij een groote doek te voorschijn, dien
hij dubbel vouwde en bij de einden stevig
in z'n hand vasthield. „Groote God,
wat zal me nou gebeuren", klaagde de bij,
toen ze die rare bewegingen had gade
geslagenen ze vluchtte weg naar het
plafond. De mug gierde van 't lachen en
wachtte rustig de dingen af, die onont
wijkbaar zouden volgen. De mensch ging
op 'n stoel staan en sloeg met den doek
naar de bij, echter zonder haar te raken.
Het diertje vloog angstig weg naar 't raam
en smeekte de mug haar te zeggen, hoe
ze weer in de heerlijke buitenlucht kon
komen. „Och toe, mug, asjeblief, zeg
't me, m'n arme makkers zullen me zog
missen. God, hoe kom ik hier vandaan"
Pat8, daar kreeg ze onverwacht 'n tik met
den doek. Ze duizelde, wilde weg vliegen,
maar kon niet meer; 'n sloomelig gevoel
maakte haar machteloos en ze viel ver
suft en half dood op de grond. Nu schoof
de mensch voorzichtig 'n stukje papier
onder haar lijfje, tilde ze op en liet ze
toen afglijden in een leeg theekopje. De
bij was half bewusteloos, maar toch niet
zóó ver al weg, of ze voelde nog wel, dat
ze nu op iets kils lag. Ze wilde juist
met een uiterstekrachtsinspanning'n poging
wagen om zich op te richten en weg te
vliegen, toen 't plotseling pikduister voor
haar werd. De mensch had den doek
strak over 't theekopje heen gespannen.
Hij hield 't zoo 'n paar minuten achtereen
in z'n hand, geduldig wachtend tot de bij
weer heelemaal bij zou zijn gekomen, Hij
schudde 't kopje op en neer en luisterde
telkens met z'n eene oor aan den doek.
Ha, daar begon 't brommen al weer!
Nu ging de mensch haastig naar een kast
en haalde er een fleschje brandewijn uit.
Heel voorzichtig goot hij den inhoud over
op den nu wat losser, tot een klein kuiltje,
gespannen doek en luisterde gretig naar
't vreeselijke brommen in den kop, 'n
brommen zóó luid, dat 't wel leek alsof
de wanden 'fc honderdvoudig weerkaatsten.
Hij griezelde er even van. Dan, eens
klaps, hield het brommen op. De mensch
aarzelde 'n oogenbliktoen nam hij lang
zaam en voorzichtig den doek er af en
keek. In het scherpe vocht dreef de
doode bij.
De mug had alles waargenomen en
grinnikte van de pret. „Hihihi, daar
ligt ze nou, gestikt! Je moet maar zog
belachelijk zijn om op de rechtvaardigheid
der menschen te vertrouwen en 'n beroep
te doen op je voortreffelijke hoedanigheden,
hihi, 't is belachelijk! Ik ben 'n gemeen
sujet, dat weet ik, maar ik wacht 't donker
af, ik laat me niet zien als 'k gemeen wil
doen, zoo leep ben ik wel." En ze hup
pelde lustig tegen 't vensterglas op, zich
verheugend op den donkeren nacht, dio
stellig komen zou.