IN OCTOBER.
„opgemerkt, dat het kasteel als zoodanig
„niet te zien is, maar dat zij die belang
stellen in het Herstellingsoord
„voor Hinderen daar gevestigd, en
„die inrichting wenschen te bezichtingen,
„daartoe gelegenheid hebben iederen
„Woensdagmiddag1 van S-4
„ure, maar ook alleen op dien dag en
„die uren, aan welke bepaling streng de
„hand zal worden gehouden en waarvan
„niet kan worden afgeweken."
In de leeskamer liggen de volgende
tijdschriften en couranten ter lezing:
TIJDSCHRIFTEN.
Illustrated London News. Hum. Album.
Punch. Eigen Haard.
L'Illustration. de Huisvriend.
Journal Amusant. Nederland.
L'Echo de la Semaine. Aarde en haar Volken.
Die Gartenlanbe. De Natuur.
Fliegende Blatter. De Navorscher.
Ned. Spectator. Vragen van den dag.
De Wereldkroniek. De Huisvrouw.
Nederlandsche Illustratie. Elsevier'sGeill maandschr.
Uilenspiegel. De Gids.
COURANTEN.
Nieuws van den dag. Middelburgsche Courant.
Utrechtsche Courant. Indépendance.
Nieuwe Rotterdammer. Le Figaro.
Algemeen Handelsblad. Kölnische Zeitung.
Weekblad Amsterdammer. Courier de Schéveningue.
Zondagsblad. Domburgsch Badnieuws.
Haarlemsche Courant.
Uit het kastje met boeken in de leeszaal,
dat weder met eenige werken vermeerderd
is kunnen badgasten, houders van toegang-
kaarten, dagelijks tusschen 11 en 12 ure
des voormiddags, boeken ter lezing krijgen,
mits men het nummer van het boek en zijn
naam teekene op eene lijst bij den kaste
lein voorhanden. Voor jeugdige lezers zal
door de ouders moeten worden geteekend.
Es war der Tag des Herrn!
„Dus, Zondag P"
„Neen," antwoordde de kalender.
Ik sprak dit tegen. Ieder met
een beetje verbeelding en een beetje ge
moed gemoed vooral zal zich kunnen
voorstellen waarom ik den kalender tegen
sprak en volhield dat het was: „der Tag
des Herrn."
Een koelen stillen namiddag in October
stond ik aan het Domburgsche strand;
eenzaam dat strand, eenzaam de zee en
eenzaam ik zelf. Achter mijde vale
duinen met hare steil afgespoelde weste
lijke flanken, voor mijde zee.
Zij was kalm. Maar even krullend, als
vermoeid, kwamen de golven aangerold
van den gezichteinder. Ér hing daar een
fijne nevelsluier die, 's morgens even opge
licht door zonnestralen, zijne zilveren
plooien weer dieper vallen liet zoodra de
dagvorstin hare schitterende vingeren samen
vouwde tot het eerste avondgebed. Meer
en meer smolt het kleurlooze water samen
met dien nevel, als lag daarin de geheime
bakermat van de tallooze golven die,
wiegelend, zich onafgebroken voortbewogen
naar het strand.
Dofzilver als de herfstnevel waaruit zij
scheen ontsprongen, lag daar de machtige,
maar vermoeido zoo vermoeid
Zij geleek niet dezelfde waarvan Mültatuli
heeft gezongen: dat zij „met donderend
schuim brak op rots en klip", of „het
uitgilde in haar klateren gekust te zijn
door Godsadem"; de hartstochtelijk schui
mende lippen openden zich slechts eens,
dichtbij het strand waar, uit het eentonig
grijs, plotseling eene schel witte schuim-
slang opschoot. En het gillende lied F
Hoe kon zij gillen onder dien stillen
vochtigen najaarshemel? Een zacht wee
moedig ruischen klaagde uit de borst van
de vermoeide zee, en het was als durfde
de meeuw die dicht over het watervlak
zweefde, met haren snerpenden kreet de
wijding niet verscheuren wijding van
des Herrn Tag!"
Want er is eene wijding in zulk een
namiddag. Het rustige, vermoeide, ster
vende in de natuur kan niet zonder invloed
blijven op den mensch „met een gemoed."
Over ons geheele wezen daalt iets kalms,
een vredige ernst, die het beste en het
schoonste in ons bovenroept. Noemt dit:
eene oproeping van den H. Geest, als gij
wilt; maar dan is ook elke dag die iets
goeds en schoons in ons doet bovenkomen
Ein Tag des Herrn!"
O, het is verkwikking even zijn hart
wijd te openen voor den grootschen zuive-
renden invloed welken de aanblik oplevert
van een herfstkleurig woud, waarin de
ijle avonddamp zich tegen de stammen
hecht en bij groote tusschenpoozen het
blad naar beneden ritselt, of van het
wijde uitgeputte veld dat schijnt te ver
langen om te sterven, of van de onmete
lijke zee, zacht klagende tot de nevelwolken
daar boven.
Vermoeide en toch altijd bewegende
golven, wat zocht gij dien Octobermiddag
aan het strand? Er waren geene kinderen
meer die, juichend, u hunne kleine voeten
ter verkoeling bieden, of u opvangen
zouden in hunne pas gegraven kuilen, en
geen zwemmer die zijne krachten wilde
beproeven in uwe speelsche omhelzing.
En toch rolden de golven maar aan, als
hadden zij aan het strand een ander doel
te bereiken dan zich te verbreeden, te
verspreidenklagend te sterven
Hechts van mij schenen onafzienbaar
ver de zandvlakten zich voort te bewegen.
Het bosch van paalhoofden aan deze
zijde het eiland Walcheren beschermend
brak wel de majesteit van die eentonige
schijnbaar eindelooze gronden, maar ver
mocht niet het besef van menschelijke
kleinheid te verminderen tegenover dit
totaal eenzame en ernstige der natuur.
Zelfs het vroolijke badstrand van enkele
weken geleden maakte deel uit van de
algemeene stemming; geen voetstap behalve
mijn eigen, in het zanden nog slechts
een heel enkel overgebleven tentje, onsier
lijk en onsterk, onbestemd bruin van kleur,
een donkerder schakeering van den muilen
bodem.
Van het hooge duin tuurde het Strand-
hotel melancholiek op de golven. Hadden
zijne vensters ook nog zoo gelachen in de
schitterende zomerzon, loom had het zijne
oogen toegedaan. En zoo ook de bevallige
villa daarnaast. „Wat doet gij hier? de
zomer is heen" scheen zij mij te vragen,
terwijl ik het glooiende strandpad opklom
en in de duinstreek hetzelfde verrassende
slapen gaanopmerkte als aan het strand.
Wat ik hier deed? Ik kwam immers om
een beetje wijdingIk klom de hoogten op.
Onduidelijk waren de vergezichten, zelfs
de toppen der „mantelingen" welker don
kere kleur (waarschijnlijk brons) werd
geheim gehouden door den meer en meer
zinkenden nevel. Hadden de avonddampen
misschien voorliefde voor dit kleine lande
lijke dorp wilden zij in hunne zilveren
omstrengeling het afsluiten van de buiten
wereld, waar de strijd loerde de smart?
Vredig lagen enkele villa's te midden
van de duinende schilderachtige houten
„chalets," hunne smalle vensters gesloten
voor een geheelen langen winter; zij sche
nen achtergebleven getuigen van de zomer-
vreugde; vergeten door de badgasten. Nu
bewoog zich nergens in de duinen meer
een levend stipje, dat naderkomend, een
vroolijk kind bleek te zijn of een vreem
deling de richting volgende naar het druk
bezochte strandNiets bewoog dan
de helm, flauw onhoorbaar sidderend.
Mijn weg liep verder over het breede
schulpenpad hetwelk, langzaam klimmend,
uitkomt op het terras van het Paviljoen.
Hoe druk en vroolijk kan het daar zijn
op zomeravondenMaar ledig strekte het
zich dien middag uit van den duinrand
tot het gebouw zelf. Zwarte blinden sloten
al de ramen af; en in de roerlooze stilte
weerklonk mijn stap eigenaardig luid op
de veranda aan de landzijde, van waar ik
nog eens den omtrek wilde overzien.
De duinstreek, juist doorkruist, zag ik
dus van een afstand. Zij was mogelijk
nog aantrekkelijker, zoo geheel onder den
indruk van des zomers doodde verre
boomgroepen treurden onder een waas van
tranen en scherp stak daartegen de zelf
bewuste villa „Irma" af. Iets meer naar
voren: het vierkante ouderwetsche „Bad
hotel" en tegenover het Paviljoen, aan de
andere zijde van den schelpweg, een paar
popperige arbeidershuisjes, ook alweer tegen
een achtergrond van laag hout.
Die huisjes behooren recht thuis in het
nog altijd eenvoudige Domburg het
Domburg van de Domburgers, niet van
de vreemdelingen en zij schijnen het
te weten, bekommeren zich niet om de
groote villa's van den laatsten tijd. Nederig,
maar eerlijk, stelt het eene zijne witgeverfde
wanden tegenover zijne twee nieuwmodische
naaste burenhet Paviljoen met zijn slank
torentje en eene villa, leelijk van mooie
uitstekjes.
En nu nog even het dorp in!
Eene lange rechte straat meest boeren
woningen voert van de zeekant naar
de markteigenlijk niet meer
dan eene straatverbreeding, welke haren
doopnaam verschuldigd is aan gindsch huis
met trapstoepje, het „Stadhuis" Daarvoor
prijkt de stadspompomgeven door een
hekje, waartegen 's zomers de boeren hunne
vrije uren
Zelfs op dien Octo
bermiddag stonden er eenige, rustig en
zwijgend, want het is eigenaardig hoe
weinig bespraakt het volk onder elkaar
is, als de gewone zinsneden over het weêr,
de gezondheid en den oogst zijn gewisseld!
Eene villa rechts van het marktpleintje!
en dan komen wij in de bepaalde dorpstraat.
De Domburgers, die in den zomer bijna
verdwijnen of lieverweinig opgemerkt
worden onder de vrij talrijke vreemde
bezoekers, hadden dus hun dorp heroverd!
Begelmatige bedrijvigheid ging haren gang.
Ik hoorde (en ziet hier het bewijs dat
het geen Almanaksche Zondag wasschaven
en hameren in eene timmermanswerkplaats
het doffe rammelen der schelletjes aan
de weinige winkels klinken en dreunen
in de smederij, door welker ruitjes ik het
lustig vlammen van eene roode vuurtong
zag. Boerinnetjes knikten mij vriendelijk
toe; de school ging juist uit en kinder
klompjes klepperden. Maar in die bedrij
vigheid en beweging lag toch zoo iets
kalms! Er lag zoo iets huiselijks in, omdat
het zich bewoog op zoo kleine schaal!
Het kwam mij voor, dat al die dorpelingen
elkander moesten kennen en zij blijde
moesten wezen dat het badseizoen voorbij
en hun dorpje weêr hun was!
Ik weet niet of zij dit voelden, geloof
het zelfs niet denk dat zij de eerste
blaadjes aan de vlierstruiken rondom hunne
oude kerk wel zullen begroeten als eene
belofte aan een nieuw „seizoen", dat hun
geldelijk voordeel brengen zalOch
het is immers geene zonde?
Maar die stilte was toch aantrekkelijk!
Eenvoudig Domburg aan de eenzame
zee, met uwe dorpstraat, waarin zelfs de
enkele groote huizen minder deftig zijn dan
in de stad, met uwe rij hooge ijpen, uwe
kleine winkels en uwe keurige boeren
woningen (uitzoek van witte gordijntjes!),
gij geleekt mij een wereldje op zich zelf,
dat niet bezocht werd door smart!
Dit is niet zoo! Ook daar dood en lijden.
Maar toch nam ik eene herinnering aan
grooten vrede met mij, zooals ik u meer
en meer zag verzinken in de herfstnevelen
terwijl de vurige strepen der gedaalde zon
nog, zegenend, zich over u uitbreidden!
Dichterlijke illusie?
Menschen met een beetje verbeelding
en een beetje gemoed, die de kalmte van
een koelen Octobermiddag hebben genoten
op een stil plekje, zullen kunnen begrijpen
waarom ik den kalender tegensprak en
volhield:
„Es war der Tag des Herrn!"
0
1898.
Meta L.