10> D E L I N D E.
de hotels en pensions voor de daar
vertoevende logés, bij eigenaren of gérants
dier inrichtingen, voor de verdere logés
in het dorp, door tusschenkomst van de
menschen bij wie zij logeeren, bij den
Heer Boogaert.
„Ten opzichte van Westhove zij nog
„opgemerkt, dat het kasteel als zoodanig
„niet te zien is, maar dat zij die belang
stellen in het Herstellingsoord
„"voor kinderen daar gevestigd, en
„die inrichting wenschen te bezichtingen,
„daartoe gelegenheid hebben iederen
„Woensdagmiddag van S-4
„ure, maar ook alleen op dien dag en
„die uren, aan welke bepaling streng de
„hand zal worden gehouden en waarvan
„niet kan worden afgeweken."
In de leeskamer liggen de volgende
tijdschriften en couranten ter lezing:
TIJ DSCHRIJPTEN.
Illustrated London News. Hum. Album.
Punch. Eigen Haard.
L'Illustratioü. de Huisvriend.
Journal Amusant. Nederland.
L'Echo de la Semaine. Aarde en haar Volken.
Die Gartenlaube. De Natuur.
Pliegende Blatter. De Navorscher.
Ned. Spectator. Vragen van den dag.
De Wereldkroniek De Huisvrouw.
Nederlandsche Illustratie. Elsevier'sGeill maandschr.
Uilenspiegel. De Gids.
COURANTEN.
Nieuws van den dag. Middelburgsche Courant.
Utrechtsche Courant. Indépendance.
Nieuwe Rotterdammer. Le Figaro.
Algemeen Handelsblad. Kölnische Zeitung.
Weekblad Amsterdammer. Courier de Schéveningue.
Zondagsblad. Domburgsch Badnieuws
Haarlemsche Courant.
Uit het kastje met boeken in de leeszaal,
dat weder met eenige werken vermeerderd
is kunnen badgasten, houders van toegang-
kaarten, dagelijks tusschen II en 12 ure
des voormiddags, boeken ter lezing krijgen,
mits men het nummer van het boek en zijn
naam teekene op eene lijst bij den kaste
lein voorhanden. Voor jeugdige lezers zal
door de ouders moeten worden geteekend.
Naar het Fransch van Geokges Rodenbach.
door M.
Op dit oogenblik kwam Neele tot zich
zelf.
Zij opende hare groote, droeve, vochtige,
wanhopige oogen. Het bewustzijn keerde
Uitstapjes te voet:
Naar de manteling en door het overbosch
van de buitenplaats Duinvliet terug
C/2 uur).
Naar de manteling over het landgoed "West
hove en door het Overbosch van Duin
vliet terug uur).
Naar het landgoed Schoonoord (langs den
straatweg), vervolgens links af, en door
de bosschen van het landgoed Duinbeek
of van Berkenbosch terug (1 Va uur).
Naar de Oranjezon, door de manteling ach
ter Westhove en terug langs het land
goed Zeeduin. (3 uur.)
Naar Aagtekerke en over Oostkapelle terug
(2 uur).
Naar Westkapelle en over Aagtekerke
terugde zeedijk en lichttoren te bezien
(3'/2 uur).
Aan de bezoekers der badplaats is het
wandelen over deze landgoederen door de
eigenaren welwillend vergund.
Uitstapjes per rijtuig:
Naar de steden Middelburg, Vlissingen,
Veere en door het eiland Walcheren.
Zoowel te Domburg als te Middelburg
bestaat er gelegenheid trot 'het huren van
rijtuigen, tegen vaste prijzen.
terug. Zij barstte in snikken uit. De
tranen vloeiden, stroomden over haar ge
laat. Babtje Lam geraakte weer in woede,
zij wilde zich op haar werpen. Zij zou
haar getrapt, geworgd, vermoord hebben.
Eenige handen hielden haar tegen. Toen
wendde zij zich tot den dominé: „Maar
vraag het haar dan! Waarom wilde zij
niet, terwijl Joost haar toch vergafP
Waarom? Waarom?" Zij keerde zich tot
Neele en smeekte: „Neele, zeg het mij?
Ik zal het je ook vergeven. Zeg het mij.
Dan weet ik ten minste, waarom mijn
jongen gestorven is."
Toen antwoordde Neele, als wilde zij
hare schuld belijden in eene openbare
biecht en zich weer in hunne oogen ver
heffen door hare oprechtheid, bovendien
het gewicht harer zonde, die, tot nu toe
onzichtbaar voor anderen, haar reeds zwaar
drukte, moede, met inspanning van al hare
krachten en met eene trillende stem:
„Babtje Lam, kom hier; ik zal het je
zeggen."
Een oogenblik later, kenden allen de
verschrikkelijke waarheid. Enkelen hadden
medelijden met Neele, die, inderdaad,
Joost niet had kunnen huwen, hem
voor het kind van den vreemdeling laten
zorgen. De meesten waren verontwaardigd.
Dominé Janszen verhief zich, trillende
van smart. „Wij zijn niet langer ons zelf.
Zij hebben het bloed van ons ras aange
tast. Het is eene misdaad, die ons land
beleedigt. Neele is onwaardig. Zij moet
hare onwaardigheid dragen!"
In de stilte klonk dat vreeselijke woord
als een vonnis. Het was de naam van
eene openbare straf, van eene voorvader
lijke kastijding, de oude gewoonte op het
eiland, die altijd werd gevolgd: eene soort
burgerlijke degradatie, zonder genade toe
gepast door de bewoners op bevel van den
dominé, op hen, die iets misdreven hadden.
Daar het hier een jong meisje betrof,
waren het de tegenwoordige jonge meisjes,
dié het vonnis moesten uitvoeren. Zij
traden, een voor een, op Neele toe, die
schreiend en half bewusteloos door de
meiden werd ^gesteund. Ieder moest op
hare beurt, haar een van hare sieraden
ontrukken: een, het kanten beukje; een
ander de gouden kriillen aan hare muts;
weer een ander, de gouden plaat van haar
voorhoofd; en anderen, de drie snoeren
bloedkoralen om haar hals, de fluweelen
banden om hare mouwen, haar mooien
boezelaar, blauw al$ de hemel in Mei,
hare breede ringen, die hare vingers om
sloten. Iederen keer werd zij meer beroofd,
somber, een voor een, alle kleurige kleinig
heden verliezend, die het oorspronkelijke
costuum van het eiland vormen.
„Ziet, wat er met ons zal gebeuren,"
zeide dominé Janssen. „Neele is niet
langer gekleed als de anderenZij
is, inderdaad, de vrouw van den vreem
deling."
Neele weende, huiverend in hare klee
ding, wier vroolijke versierselen haar ont
rukt waren, hare kleeding, die reeds gelijk
was aan die van andere landen, hare sombere
kleeding. Zij scheen in den rouw, in den
rouw over het eiland
Dominé Janszen, geheel ontroerd door
deze openbaringen, hield niet op met waar
schuwen, met de donkere toekomst te
voorspellen„Ook wij, wij zouden
onze kleeren moeten afrukken, rouw dragen
en ons met asch bestrooien. Het ongeluk
is in ons midden. De vreemdelingen
hebben ons onszelf doen verliezen. Zij
hebben ons het kwaad gebrachtdronken
schap, haat, wellust en ook zelfmoord,
die hier onbekend was, en die hier nu
met kracht zich doet gelden. Want zelf
moord is besmettelijk. Daardoor heeft
Joost zich opgehangen aan de linde bij
Driewegen, op dezelfde plaats waar de
vreemdeling zich het leven benam, en ons
die vreeselijke zonde leerde kennen. Joost,
op zijne beurt werd ten val gebracht door
eene geheimzinnige aantrekkingskracht,
door de miasmen van die geestelijke
epidemie, den zelfmoord. Anderen zullen
zich dooden
„Laten wij den boom vellenriep eene
stem
„De boom zal toch de boom des doods
blijven," antwoordde de dominé. „Geveld,
zal toch de besmetting voortduren. Be
graaft men hem, dan zal hij ons aantrek
ken tot in den grond. Hij is de boom
des doods, zeg ik u. Onze doodkisten
zijn in zijn hout. Wij zijn dood! Het
eiland is dood!"
„Laten wij den boom vellen," herhaalden
ruwe, besliste, weldra tallooze stemmen.
Onmiddellijk drongen allen naar de deur.
De geheele menigte stormde naar buiten,
snelde donker en zwijgend over de velden
wit van sneeuwmen kwam aan den
driesprong bij Driewegen. De mannen
hadden zich ondertusschen met bijlen en
toortsen gewapend. Er heerschte een oogen
blik besluiteloosheid. Zou men den boom
omhakken of in brand steken?
De boom trotseerde hen. Hij verhief
zich groot, reusachtig. Door zijne takken
zag men de lucht, als een stevig, fijn
smeedwerk. Hij scheen onaantastbaar te
zijn voor het vuur en onkwetsbaar voor
de slagen. Zijne takken waren met blauwige
sneeuw bedekt, zij hulde hem in een mat
zilver, teeder waas. Het geleek de liefelijke
zachtheid van kracht. Eene lente van
winter, zou men gezegd hebben, die op
den ouden boom de sneeuwvlokken deed
ontluiken.
De stam bewaarde zijn bronzig koper
groen. Zelfs in de groeven der ingesneden
letters had de vorst geene randen aange
bracht. De namen van nieuwe paren
schitterden hel en triomphantelijk, boven
de oude vergroeide namen van anderen.
Ieder vond er iets van zich zelf in terug.
Niemand durfde den ouden stam die van
liefde sprak en alle verlovingen op het
eiland vereeuwigde, een bijlslag toe brengen.
Hem slaan, zou gelijk zijn zichzelf in het
hart te treffen. Maar ook de boom had
misdreven. Boom der avonden van Eden,
Boom van het Goede, die de Boom van
het Kwaad was geworden. Boom der
Liefde, die nu de Boom des Doods was.
Hij zou van nu aan zelfmoordenaars eischen,
zooals vroeger geliefden. Ook hij was
onwaardig.
Plotseling kleurde de boom zich rood.
Brandende toortsen hadden hem vlam doen
vatten. De vlammen volgden elkaar op,
een voor een. Het was als werd ook de
boom vernederd. Een deed dadelijk de
sneeuwranden, het teedere waas, het heldere
zilver van den rijm langs de takken smel
ten. Het kantwerk der hoogste takken
bezweek. Maar de stam bood weerstand
als een kolom van ijzer, waarop het vuur
geen vat had. De vlammen doofden uit,
door den adem van een ijzigen, kouden
wind. De boom bleef leven, hij was slechts
beroofd van zijne sieradenhij hield zich
staande, donker afstekend tegen den hemel.
Allen dachten aan Neele. De linde van
Driewegen was als zij. Zij had slechts
hare sieraden verloren, hare sneeuwtooi,
hare fijne twijgjes, eenige kleinigheden.
Maar alles wat was, bleef.
Neele zou het bewijs blijven voor de
liefde van den vreemdeling, de boom zou
blijven spreken van zijn dood. Op het
eiland, gelukkig de Natuur nabij te zijn
gebleven, had een onoverwinnelijk kwaad,
Beschaving genaamd, zijne intrede gedaan,
het had Neele doen vallen, het had den
boom verminkt, het kwaad zou besmet
telijk blijven
Ieder trad, in sombere gedachten ver
zonken, zijne woning binnen, denkende
aan het kind van den vreemdeling, dat
geboren zou worden en dat op het eiland
een ander ras zou doen groeien.
EINDE.
Gevonden voorwerpen.
Een medaillon.