Groote Zaal van het Badpaviljoen.
DANSMUZIEK,
CONCERT
Weencr Dames Orkest
©AMSHilïIK»
D E L I N D E.
Reisgelegenheden.
Omnibusdienst tusschen Domburg en
Middelburg.
Vertrek van Domburg: voorm. 8 ure.
nam. 9
Vertrek ran Middelburg (station): 11,57 u.
Yoorm. na aankomst trein 11,37 (spoortijd).
Nam. 3,25 u. na aankomst trein 3,5 (spoor
tijd).
Vracht per persoon 0,60. Van Seroos.
kerke in beide richtingen f 0,25.
AMUSEMENTEN.
Zaterdag 5 Augustus 1899,
Kinderbal tot 9 unr.
Entrée 25 cent. Aanvang 7 unr.
Houders van kaarten hebben vrijen toegang.
Woensdag 9 Augustus 1899,
te geven dooe het
ondee dibectie van
Frl. HENRIËTTE DüRNBERGER.
Entrée 50 cent. Aanvang 8 nur.
Houders van kaarten hebben vrijen toegang.
Houders van dagkaarten met bijbetaling van
25 cent.
Zaterdag 12 Augustus 1899,
Kinderbal tot 9 unr.
Entrée 25 cent. Aanvang 7 nnr.
Houders van kaarten hebben vrijen toegang.
Naar het Fransch van Georges Rodenbach.
door M.
De burgemeester was verpletterd door
al die bewijzen. Hij trachtte zich zelf
gerust te stellen en vroeg den dominé:
„Misschien zal de tijd die dingen in orde
maken P"
„O! neen, de verstoring is te ernstig,"
antwoordde Janszen. „Het is voldoende
om het land te zien, dat men reeds geheel
bedorven heeft. Dat is het zinnebeeld van
wat gebeuren zal. De vreemdelingen zullen
de harten bezoedelen, zooals zij het land
hebben leelijk gemaakt. Om hun spoorweg
aan te leggen hebben zij onze mooie velden
verbrokkeld, onze honderdjarige boomen
geveld, een gedeelte van het kanaal, dat
het eiland doorsnijdt, gedempt, molens
gesloopt. Zij hebben ons behandeld als
een veroverd gewest. Het eiland behoort
niet meer aan ons. Walcheren behoort hen."
Er heerschte eene stilte. Iedereen was
vervuld van ernstige, sombere gedachten.
Vooral nu de schemering door de vensters
naar binnen drong, het koper versomberde,
de spiegels in een zwart waas hulde, het
porselein op het buffet en blauw en wit
der tegels eene loodkleur gaf. De vaal
blauwe horren voor het raam werden rouw-
zwart. De dominé dacht er zelfs niet aan
de lamp aan te steken. Eene groote som
berheid leefde in hen en ging van hen uit.
De avond en de wanhoop ontmoetten
elkaar.
„Wij moeten er tegen strijden," zoo
verbrak Jan de stilte.
De dominé was opgestaan. Hij scheen
eensklaps tot een besluit te zijn gekomen,
hij scheen, het mocht kosten wat het wilde,
eene afleiding te willen zoeken, zijne ge
dachten te willen afleiden, de treurige
werkelijkheid te willen vergeten. Hij nam
zijne viool uit de kist. Owat scheen ze
hem somber, zijne viool, in die lange kist,
als in een grafzijne viool, die zoo vaak
de oude liederen van het eiland had ge
speeld, eene melodieuze begeleiding bij den
dans en het schaatsenrijden van vroeger.
De viool herinnerde ze zich, bewaarde de
oude liederen ongeschonden. Janszen gaf
de muziek, die hij spelen ging, aan den
organist, die reeds voor de pianino zat;
en zij speelden, in de vallende schemering,
de oude vergeten muziek, als of deze vol
doende was om het tegenwoordige te niet
te doen en Walcheren te redden!
III.
De kermis.
De vroolijke kermistijd na den oogst
brak aan. Van alle dorpen van het eiland
kwam men naar de stad, zij die dicht bij
woonden, zooals Joost en Neele, die in
hun dorp nog duidelijk het spelen van het
carillon hoorden, zoowel als zij, die ver af
hunne hoeve hadden, bij het strand, aan
den voet der duinen. Van alle wegen
kwamen de eigenaardige wagens aangerold,
wagens van een vreemden vorm, met gril
lige golvingen en sierlijk snijwerk, die doen
denken aan ouderwetsche reiswagens. Op
de Groote Markt waren kramen opgeslagen,
tenten, spellen, schiettenten, draaimolens,
draaiende in eene warreling van lappen
met schitterende kralen en spiegels. Gekras
van orgels, verlokkende kreten, die tot
bijwoning eener vertooning verleiden, zon
der de luidruchtigheid mee te rekenen
eener steeds aangroeiende menigte, die
zich geheel aan de levensvreugde overgaf,
op dat eiland, gelukkig in zijne onschuld.
Joost was er heen gegaan met zijne
oude moeder Babtje Lam. Zij hadden met
Neele afgesproken in eene der groote
herbergen op de Markt samen te komen.
Zij traden binnen en vonden haar daar
wachtend in een hoek, te midden van een
troep jonge boerinnen, die elkaar allen
een arm gaven, volgens de gebruikelijke
gewoonte, eene dichte en liefelijke keten.
Neele maakte zich los, en kwam hen
een weinig blozend tegemoet Zij
had hare mooiste sieraden aan. Joost
spiegelde zich in hare kleinodiën, keek
haar in de oogen, die helder waren als
het goud. Men ging dansen. De paren
draaiden rond op de muziek van een
orgel, een ronkend geluid als van de zee,
als van de uiteenspattende golven. Het
was eene soort wals met een vaak her
haald voetgestamp en eindigende met een
kus. Aan de zoldering hing in volle
glorie de kroon der jeugd, een groote krans
met groene takken en roode bloemen. De
jonge menschen dansten, vrij, verliefd,
elkaar omhelzend, op dien dag, waarop
dergelijke vrijerijen geduld worden en die
het sein is voor bijna alle ontmoetingen
en alle verlovingen. Vingers strengelen
zich samen met vingers! Lippen zoeken
lippen! En dat alles zoo onschuldig, zoo
gelijk aan de eeuwige idylleDie kinder
lijke liefdesbetooningen zooals het aanbie
den van een glas vol likeur en den voet
van dat glas tusschen de tanden te klem
men, terwijl het meisje drinkt, het gelaat
dichtbij.
O! liefelijke harmonie van de gebruiken
in een land, waar de Natuur nog alleen
lieerscht! De drank, dien men er vooral
drinkt, is de strooperige Schiedammer,
vloeibaar zilver, zilverachtig licht van de
zonnestralen door den nevel, dat ook heime
lijk verwarmt. Teedere overeenkomst, een
parige harmonie, die alles terugbrengt tot
één rythme, dat bestaat, slechts op enkele,
nog onbedorven eilanden.
Joost zat dus met Neele in een stil
hoekje. Zij waren ernstiger dan al die
vroolijke, drinkende en dansende paren,
als zij, wier liefde reeds langer bestaat.
Zij spraken niet veel, verbijsterd door het
leven, het opgezweepte stof en den dans.
Joost hield Neele's handen in de zijne,
maar hij voelde, dat zij er kalm, bijna
onverschillig in rustten; men zou zeggen,
dat zij sliepen. Waar is dat eerste oogen-
blik, dat hunne handen elkaar ontmoetten,
trillend'? Toen raakten zij elkaar aan, als
vlammen, die grooter worden en zich
vereenigen. Joost maakte zich ongerust
over de koelheid van Neele. Zij was,
sedert eenige weken veranderd. Zij droomde
met verafzijnde oogen, wanneer hij tot
haar sprak. Het scheen hem of hij iederen
keer hare oogen tot het gesprek moest
terugvoeren. Maar zij was er niet minder
mooi om, met hare oogen, die staarden
naar den horizont, hare oogen als het
water, zooals men dat vindt rondom eilan
den en in provinciën, waar kanalen zijn.
En bovendien, zij had van daag hare feest
tooi aan.
„Je bent zelf eene kermis," fluisterde
Joost. „Je goud rinkeltHij zeide
honderd teederheden, trachtte haar te
behagen; en Neele glimlachte even, drukte
lichtjes de handen van Joost, die onrustig
daarop wachtte.
Plotseling gebeurde er iets op de Markt,
niemand wist wat. Door de hooge vensters,
met tullen gordijnen als ijsbloemen, zag
men eene dichte menschengroep, hoorde
men kreten, bemerkte men eene groote
ontroering. Het dansen hield op. De
meesten liepen naar buiten om te hooren,
om te zien, wat er gebeurd was. De oude
Babtje Lam was, een weinig verschrikt,
Joost genaderd. Wat was er gebeurd!
Men zag ginds den burgemeester en ook
dominé Janszen, beiden ontroerd, met
ontsteld gelaat, zij bleven wachten aan
den hoek van de Langedelft, tot de politie
de menigte had teruggedreven, en een
doorgang trachtte te krijgen tot aan het
stadhuis. Plotseling heerschte er doodsche
stilte. Oogenblikkelijk verstomde het stads
rumoer. Een stoet maakte zich los. Eenige
mannen droegen een lichaam misschien
een lijk. Welk ongeluk was er gebeurd F
De oude Babtje Lam vouwde de handen.
Voor de heldere oogen van Neele kwam
plotseling een nevel.
Joost was er op uit om te hooren wat
er was voorgevallen. Weldra kwam hij
terug bij zijne moeder en Neele. Eene
verschrikkelijke gebeurtenis! Hij sprak
met korte woorden, met afgebroken stem
„Aan de linde bij DriewegenEen
zelfmoordMen heeft hem gevonden
aan een hoogen tak. Dood!En
stellig al sedert urenHij was heelemaal
koud." Men had een kring gevormd, men
luisterde. Iedereen zweeg verschrikt,
verloren in sombere overpeinzingen Opge
hangen Een zelfmoordDus iemand, die
zichzelf gedood heeft. Die vreeselijke daad,
die tot nu toe bij hen nog onbekende mis
daad, waarop de dominés steeds slechts
vage toespelingen maakten, als van een
gevaar, dat aanstekelijk werkte, waartegen
het niet hielp op zijne hoede te zijn, eene
ondeugd der beschaving, waarvan zij tot
nu toe bevrijd waren gebleven, ziedaar
wat zij eensklaps voor zich zagen in het
heldere zonlicht. Omdat iedereen het
zou weten vertoonde de zelfmoordenaar
zijn lijkbleek gelaat, zijne blauwe lippen,
zijn doodstrijd aan alle eilandbewoners, te
samen gestroomd naar de kermis. Bij het
zien van het lijk kregen zij de spraak
terug: „Wie is het? Wie is liet?" riepen
de danslustigen, die in de herberg waren
gebleven, zich om Joost verdringend. Joost
wist het nog niet. Iedereen bleef in af
wachting. Het orgel durfde zijne alles
overstemmende muziek niet meer te begin
nen. Het zweeg. Ook de stemmen waren
bevreesd, men antwoordde slechts fluiste
rend, men ondervroeg met eene nieuws
gierigheid, wie niets kon voldoen. Hoe
had die misdadige handeling, die, naar het
schijnt, in sommige verre, groote steden
meer gebeurt, hier op het eiland kunnen
volvoerd worden? Welke ongelukkige
durfde zich vergrijpen aan zijn leven, en
bij gevolg aan het heelal, aan God? Het
was de grootste zonde, eene die nooit het
eiland had bezoedeld.
Eensklaps riepen eenige nieuwsgierigen,
die nog steeds uit de vensters tuur
den: „Dominé Janszen gaat naar bin
nen. Dan zullen wij er wel wat van
te weten komen!" De stilte werd nog
doodscher. Een oogenblik later, drong de
dominé, die de trots en glorie van het
eiland was, de vraagbaak van iedereen,
inderdaad door de menigte heen. Hij
scheen een weinig bleeker. Zijn baard
scheen minder wit, als sneeuw, wanneer
eene wolk voorbijdrijft. Alle hoofden ont
dekten zich. Er was in de lucht iets van
godsdienst. Aller oogen keken hem vragend
aan. Janszen was zeer bewogen: „Het
is een groot ongeluk," zeide hij. „Het
gelaat van God keert zich op het oogen
blik van ons af!" Zijne stem beefde, terwijl
hij zich verhief. Het was eene stem,
waarmee men op kerkhoven spreekt aan
het graf.
Hij antwoordde: „Gelukkig dat het geen
inwoner van ons geliefd eiland is. De
schande is over ons gebracht door een
van die vervloekte vreemdelingen, die ons
allerlei ondeugden zullen brengen. Laten
wij God bidden, broeders, dat Hij er ons zoo
spoedig mogelijk van bevrijdt." Eene inge
houden woede trilde in zijne stem. die aan
stekelijk werkte. Kreten van haat stegen
op. Men hoorde een gekletter van messen,
die uit de scheede werden getrokken.
Wordt vervolgd.)