VR4AG CACAO EN CHUGOLA4D „4. DRIESSEN"
Groote Zaal van het Badpaviljoen.
Zaterdag 29 Juli 1899,
DANSMUZIEK,
3) DE LINDE.
Hnlp-Post- en Telefoonkantoor
te Domburg.
Hulp-Postkantoor:
Geopendop werkdagen van 8,302,30
en 5,306,30 uren.
Op Zondagen van 7,tot 8,en van
10,3011,30 uren voorm.
Bodeloop MiddelburgDomburg.
Vertrek van Middelburg vrm. 3,55 nm. 12,40
Domburg 5,10 1,55
Aankomst te Domburg 7,05 3,55
Middelburg 8,25 5,10
Bodeloop DomburgWestkapelle
Vertrek van Domburg vrm. 7,15 nm. 4,
Westkapelle,, 3,50 12,05
Aankomst te Domburg 5,05 1,50
Westkapelle,, 8,25 5,15
Bodeloop DomburgAagtekerke.
Vertrek van Domburg vrm. 7,15 nm. 3,55
Aagtekerke 6,35 3,25
Aankomst te Domburg 7,10 4,
Aagtekerke 7,40 4,30
NB. Zondags vertrekken van Middel
burg, Domburg, Westkapelle, Oostkapelle
en Aagtekerke alleen de eerste posten.
Telefoonkantoor:
Geopend op werkdagen van 8,301,30 en
5,306,30 u.
Zondagen 8,30-11,30 u.
Alles Spoortijd.
AMUSEMENTEN.
DêCtSUdgljlK,
Kinderbal tot 9 uur.
Entree 25 cent. Aanvang 1 uur.
Houders van kaarten hebben vrijen toegang.
Zaterdag 5 Augustus 1899,
Kinderbal tot 9 unr.
Entrée 25 cent. Aanvang 7 uur.
Houders van kaarten hebben vrijen toegang.
Oe buitenplaatsen Westhove, Duinbeek
en Berkenbosch zijn voor het publiek
gesloten, maar voor vreemdelingen, ver-
blijfhoudende op Domburg, zijn wandel-
kaarten beschikbaar en te verkrijgen in
de hotels en pensions voor de daar
vertoevende logés, bij eigenaren of gérants
dier inrichtingen, voor de verdere logés
in het dorp, door tusschenkomst van de
menschen bij wie zij logeeren, bij den
Heer Boogaert.
„Ten opzichte van Westhove zij nog
„opgemerkt, dat het kasteel als zoodanig
„niet te zien is, maar dat zij die belang
stellen in het Herstellingsoord
„voor Itinderen daar gevestigd, en
„die inrichting wenschen te bezichtingen,
„daartoe gelegenheid hebben iedej-en
„Woensdagmiddag; van 3-4
„ure, maar ook alleen op dien dag en
„die uren, aan welke bepaling streng de
„hand zal worden gehouden en waarvan
„niet kan worden afgeweken."
Naar het Fransch van Georges Rodenijach.
door M.
II.
De vreemdelingen.
lederen namiddag, tegen vijf uur kwamen
eenige vrienden samen bij den ouden dominé
Janszen, wiens woning op den hoek van
de Markt wel bekend was. Het was het
mooiste huis, met zijn puntgevel, zijne
talrijke vensters en de tradionneele, vaal
blauwe horren.
Dominé Janszen was welgesteld. Hij
was een der meest geachte mannen van
het eiland. Zijn vader was ook dominé
geweest, evenals zijn grootvader. Hij bleef
trouw aan de traditie, aan alle ouderwet-
sche gewoonten, aan de herinneringen uit
de geschiedenis. Wat zich zelf betreft be
toonde hij zich een waakzaam bewaarder
van het verleden. Zijne woning was mooi,
maar zonder eenig modern meubel:
latafels, kabinetten, met oud inlegwerk
van bladeren en roode tulpenoude eiken
houten buffetten, met allerlei soort borden,
Delftsche vazen, bierkruiken en tinnen
schotels, matglanzend, dat tin, waarvan
hij zooveel hield zilver maanlicht gelijk
Onder de hooge schouw, een mozaiek van
blauw en witte tegels. Er brandde steeds
een komfoor, om de thee warm te houden,
die zijne vrienden 's middags bij hem
kwamen drinken. Dan rookten zij groote
sigaren, maar de dominé, getrouw aan
de oude gewoonten, rookte eene lange
pijp van wit porselein, waar een scheepje
opgeschilderd was. En de tabaksrook
wolkte door de ouderwetsche pronkkamer,
beschreef in de lucht arabesken, geheim
zinnig als de lijnen van de hand en van
het lot. Het gesprek ging van zelf. Soms
maakte men muziek. De organist van de
kerk, die tot de getrouwen behoorde,
bespeelde eene oude pianino, waarvan de
klanken, als die van het klokkenspel als
uit de verte schenen te komen, en de
dominé, die veel van muziek hield, bege
leidde hem met zijne viool, genoot van
een oud volksdeuntje, een van die ronde
dansen op de wijze van een volkslied, dat
de kinderen 's winters zingen op het ijs.
Dien dag dacht men echter niet aan
muziekmaken. De burgemeester, een der
trouwe vrienden, had slechte tijding mee
gebracht in de herberg, „de Boode Leeuw"
had een hevige twist plaats gehad
Dominé Janszen riep verbaasd uit:
„Wat! in de herberg van Pieter de
BooP Maar dat is eene van de fatsoen
lijkste van het eiland. En nu moest alles
er vreugde zijn, nu die knappe Neele
verloofd is met Joost P"
„Juist," hernam de burgemeester „Zij
vierden hunne verloving. Men had zelfs
aan de zoldering, volgens de gewoonte,
de zinnebeeldige papieren kroon gehangen
een kruis in bloemen, eene voorstelling
van de vreugde en het leed in het huwe
lijk. De vreemdelingen zijn binnen geko
men, ze wilden zich onder de feestgasten
mengen, ze maakten het den meisjes lastig.
Men trok de messen. Er zijn verscheiden
gewonden. Het is treurig."
Dominé Janszen riep verontwaardigd
„Alweer die vreemdelingen! Ik vrees, dat
zij ons slechts leed zullen brengen. Waarom
heeft men ze laten komen! Waarom heeft
men toegestemd in den aanleg van den
spoorwegP Walcheren was zoo gelukkig!"
Jan, de organist, die gedeeltelijk uit
ijdelheid, gedeeltelijk uit bewondering
jegens den dominé, nooit naliet, diens
woorden nog een weinig te versterken, ver
klaarde op zijne beurt„Zeker, wij hebben
alles op het spel gezet. Met den spoor
weg zal men ons eiland in de mode
brengen. Beizigers zullen komen. En wij
zullen worden als zij. Het is werkelijk
een wonder, dat wij er tot nu toe aan
ontsnapt zijn
Janszen merkte op„Dat hebben wij
aan de zee te danken. Enkele eilanden
hebben hunne oorspronkelijkheid behou
den. De zee verdedigt hen, sluit hen af.
Men zegt, dat zout voor bederf bewaart.
Het zout van de zee, ingezogen door onze
duinen en stranden, heeft ons daarvoor
behoed. Door den spoorweg, dien men
nu aanlegt, en den dam, die ons verbindt
met het vasteland, zullen wij niet langer
afgezonderd zijn, en bij gevolg ook niet
langer onbedorven. En wij zullen aan de
anderen goHjk worden."
De burgemeester scheen ongerust.
„U overdrijft misschien. Het is waar,
dat kleinere twisten tusschen het volk
hier zelden eindigen met een gevecht. Het
is de eerste keer, dat er bloed gevloeid
is. Wij hebben hier op het eiland nooit
eene misdaad gehad. En nog minder een
zelfmoord. Zoo iets afschuwelijks als een
vrijwillige dood is hier onbekend."
„Bloed vraagt bloed," zeide de dominé.
„Andere twisten volgen; dan misdaden en
zelfmoorden. Dat is de beschaving. Dat
noemen zij vooruitgang! Vroeger waren
wij beschaafd. Wij zullen allerlei ondeug
den overnemen
De burgemeester gaf al deze bewerin
gen toe: „Het is waar, de vreemde werk
lui, de opzichters, de ingenieurs zelf,
houden er eene bedroevende moraal op
na. lederen dag, maar 's Zondags vooral,
ontmoet men hen dronken op den weg.
De boeren hier drinken ook reeds voort
durend om hen na te doen."
Janszen stemde toe: „De neiging, na
te volgen is overal. Men zal ze in alles
na doen. Het zal weldra gedaan zijn,
zelfs met onze kleeding; men zal zich
gaan kleeden, als zij doenonze klee
ding, die het sieraad en den roem van ons
eiland is."
Deze voorspelling maakten hen naden
kend. Ja! de kleeding, dat was de gewijde
nalatenschap, de onaangetast gebleven ge
woonte der voorvaderen. Waar vond men
mooier costuum, dan dat hunner vrouwen
een jakje, geheimnis vol als een tabernakel,
met de beuk, het gebloemde doekje over
de borst gekruist, het koralen halssnoer;
de wijde rok, waaronder verscheidene onder
rokken, die hun de statige gratie gaf der
Infantes van Velasquez; en dan de ver
siering van het hoofd, omhuld door kanten,
linten, verlevendigd door een gerinkel van
kleinoodiën. Ook het costuum der mannen
was ouderwetsch. Zij zelf droegen het
nog: eene korte jas van zwart laken; een
zwarte broek, opgehouden door een gordel
met een zilveren gesp; eene das van hel
gekleurde zijde, vastgehecht met een knoop
van gedreven gouddaarbij een glad ge
schoren gelaat, lange haren, langs de
wangen geplakt en recht afgesneden, als
de herauten op de schilderijen der Pri
mitieven Zouden zij verloochenen, wat
hen in de wereld eenig maakte?
De burgemeester verbrak de stilte, hij
vertelde nog iets ernstigers.
„Die vervloekte vreemdelingen hebben
i hier niet alleen de dronkenschap gebracht.
Zij willen hier ook de prostitutie brengen."
„Maar dat is vreeselijk," riep Jan. „En
kunt u daartegen geen maatregelen nemen?"
De burgemeester antwoordde: „Ik zal
u feiten vertellen. Tot nu toe hield men,
zooals ge weet, hen op een afstand, vooral
de vrouwen Zij hadden gerekend op eene
andere ontvangst. Het zijn bovendien
losbandige, fatterige, zinnelijke kerels. Zij
moeten eene maitresse hebben. Nu zij die
niet kunnen krijgen door vleijerij en ver
leiding, hebben zij het met geld gepro
beerd. Zij hebben het aan deze en gene
aangeboden, dat weet ik. Onze vrouwen
hebben ze afgewezen meer verbaasd dan
boos, niet begrijpend, wat zij bedoelden, dat
eene vrouw zich aan iemand, van wien zij niet
houdt, kan geven, en dat er mannen zijn,
die hun lichaam vragen voor geld.
„Ik heb het wel gezegd, dat het ongeluk
met hen op ons eiland is gekomenbe
sloot de dominé.
„Ons voorbeeldig eiland!" voegde de
burgemeester er bij.
„Om te beginnen," herhaalde de dominé
nog eens: „hebben wij nu reeds de dron
kenschap, de prostitutie de eerste wel
daden der beschaving zonder den haat
mee te rekenen. Die heerscht nu overal.
Vroeger bezat iedereen eenig land, bijna
even groot; men leefde tevreden, men was
de gelijke van zijn buurman. De vreem
delingen, die hier hun spoorweg aanleggen,
hebben de landerijen, onteigend, zooals zij
dat noemen. Hier hebben zij wat aange
kocht, ginds wat verbrokkeld. De bezit
tingen zijn geheel veranderd. De een
ontving voor zijn land eene groote som
geld en werd eensklaps veel rijker dan de
anderen. Een ander zag eensklaps zijn
grond in waarde stijgen door de nabijheid
van den spoorweg, van nieuwe inrichtingen.
Anderen verkochten niets en werden arm.
Alles werd omvergeworpen. Broers, die
evenveel land bezateD, hebben dat nu niet
meer. Haat vlamt overal op, in alle dorpen,
in alle families. Hier en daar heb ik
tusschenbeide willen komen, familieleden,
oude, nu plotseling twistende vrienden,
willen verzoenen. Het was vergeefsch. Het
geld is in het spel. Dat heeft de harts
tochten ontketend."
(Wordt vervolgd.}