viue miuii i (minimi j. drie w
Advertentiën en Adressen.
EEN UITSTAPJE NAAR DOMBURG.
WALCHEREN".
15 ruiters naar den ring gereden en in
de duinen door 30 personen schijfgescho-
ten, om prijzen door de feestcommissie
verschaft, terwijl de dag besloten werd
met een vuurwerk in het vroon, op de
plaats waar vroeger de hooge schuur stond.
Dat ook de hier op hunne villa's ver
toevende Duitsche familiën met het feest
instemden, bleek wel uit den fraaien vlag-
gentooi zoowel bij den heer Ebbschloe
op de villa „Carmen Sylva", als bij den
heer Sommebhoff. Door laatstgenoemden
werd ook op 6 September des avonds
vóór zijne villa, zeer ten genoegen van
het Domburgsch publiek, dat in grooten
getale was opgekomen, J een aardig vuur
werk afgestoken.
7) door M.
Mijnheer van Voorst zat op een morgen
rustig in zijne kamer te lezen, toen de
deur werd open geworpen en zonder een
woord van verontschuldiging trad Robert
Hagen binnen. Één blik was voldoende
om den ouden heer te doen zien, dat er iets
gebeurd was en onmiddellijk begreep hij,
dat het met de beide kinderen in verband
stond.
„Mijnheer van Voorst, hebt u iets ge
zien of gehoord van Tom en Annie F"
vroeg hun oom zonder zelfs goeden morgen
te zeggen.
„Van Tom en Annie f Neen niets. Wat
is er gebeurd F"
„Ik kan het u niet zeggen, want ik
weet het zelf niet. Ik mdet hen gaan
zoeken. Ik hoopte, dat zij hier zouden
zijn."
„Geef mij mijn hoed, jongen, ik ga met
je mee, dan kun je mij onderweg de ge
schiedenis vertellen. Weg kunnen zij toch
niet zijn, het is nergens toe noodig je zoo
angstig te maken. Wij zullen ze hier of
daar in de buurt wel vinden."
„Drie kwartier geleden speelden zij nog
op het strand en ik riep Mina om op hen
te letten, want ik wilde eene wandeling
maken. Zij schijnt het echter niet gehoord
te hebben, want toen ik terug kwam zat
zij hier in hare kamer te naaien. Ik heb
bij iedereen geinformeerd, maar niemand
heeft ze gezien."
Zij waren nu op het strand gekomen.
Mijnheer van Voobst ademloos en hijgend;
hij had de grootste moeite gehad Robert
bij te houden. Maar er was niets van de
kinderen te zien.
„Het is vreemd," zeide Mijnheer van
Voorst, „want iedereen kent de kinderen
en als de kleine meid haar rood mutsje
op heeft, moet je haar van ver reeds zien."
„Laten wij het dorp eens doorgaan. Zij
zijn misschien in een winkel om iets te
koopen. Men kan op die kinderen nooit
staat maken. Zij krijgen soms zulke won
derlijke dingen in hun hoofd. Ik vergeef
het mij zelf nooit, dat ik hen alleen heb
gelaten."
„Kom, kom, Robert, wees niet zoo
neerslachtig, wij zullen ze wel spoedig
vinden."
En waar waren de kinderen F Zoo was
het gebeurd. Toen zij eenigen tijd hadden
gespeeld en Mina niet kwam. begon het
hun te vervelen en Tom stelde voor een
een ontdekkingstocht te doen. „Wij zullen
net doen of wij een nieuwe wereld gaan
ontdekken." Annie hechtte hare goed
keuring aan het plan. Het was zoo heerlijk
als Tom ook eens stout was.
„Die duin is het land, dat wij gaan
ontdekken," zeide Annie. „Wij moeten
er opklimmen en dan gaan wij Robinson
Crusoe spelen."
Zij verlieten dus het strand en hijgend
en warm klauterden zij het duin op. Maar
toen zij op de eene waren, wilde Annie
nog verder en schaterend van pret lieten
zij zich naar beneden rollen, lachend om
het warme zand dat hun in het gelaat
prikkelde. En zoo ging het voort, de
eene duin op, de andere af, hoewel Tom
zich een beetje beklemd begon te gevoe
len, toen hij zag hoe eenzaam het in den
omtrek was. Zijn geweten begon te knagen,
als hij dacht aan zijn oom, die hen niet
zou vinden, als hij van zijne wandeling
terug kwam.
Intusschen hadden Robert en mijnheer
van Voorst het dorp doorloopen en overal
gevraagd. Iedere minuut voelde de jonge
man zich minder en minder op zijn gemak.
Het was vreeselijk, zij waren weg, werkelijk
weg, en allerlei angstwekkende gedachten
doorkruisten zijn brein. Waar waren zij P
Weer gingen zij naar het strand, maar
onderweg ontmoetten zij een boer, die
vertelde dat hij in de duinen een jongentje
en een meisje had gezien. Onvermoeid
klauterden Robert en mijnheer van Voorst
de duinen over, met kloppend hart en
spiedend oog en ja, eindelijk zagen zij het
roode mutsje van Annie hel afsteken tegen
het witte zand van een duin. „Goddank,
zij zijn veilig," riep de jonge man uit het
diepst van zijn hart en haastig streek hij
met de hand over de oogen, waarin wat
duinzand was gewaaid.
Na dit avontuur, waarvan Annie nog
altijd genoot, veroorzaakte de kinderen
hun oom geen verdere zorg. lederen dag
ging hij meer en meer van de kleintjes
houden en zij hechtten zich met hun
geheele hart aan hem. In Tom's oogen
was hij een held en Annie beschouwde
hem als een altijd bereid willigen speel
makker, hoewel zij soms tot hare verba
zing bemerkte, dat hij er op stond, gehoor
zaamd te worden. Alles ging goed, tot
op een morgen Mina kwam zeggen, dat
Annie niet wel was.
Robert snelde naar boven en vond het
kind met verhitte wangen en gloeiende
handjes in haar bedje. Tom zat bij haar,
te neerslachtig om iets te doen.
„Tom, ga naar mijnheer van Voorst en
zeg hem, dat Annie ziek is. Ik blijf
hier. Alles zal wel weer gauw in orde
zijn."
Tom's lippen begonnen te beven, maar
moedig hield hij zijne tranen terug.
„Mag ik niet beneden wachten, oomP"
„Neen, jongen, doe wat ik je zeg en ga
nu dadelijk. Mijnheer van Voorst zal
eene wandeling met je maken."
Op dit oogenblik kwam de dokter, dien
MiNA gehaald had. Hij onderzocht de
kleine patiente en zeide ernstig:
„Ik kan nog niet uitmaken, wat het is,
mijnheer Hagen. Het kan koorts worden,
maar misschien is het ook maar een voorbij
gaande verkoudheid. Na vier en twintig
uur kan ik eerst iets met zekerheid consta-
teeren. Het voornaamste is nu haar vol
maakt rustig te houden. Ik zal een drankje
zenden en van avond nog eens terugkomen."
„Is het niet gevaarlijk haar broertje bij
haar te laten F"
„Absoluut niet. 't Is beter, dat zij
samen zijn. Als het iets overerfelijks is,
heeft hij het toch al beet."
Robert haalde dus Tom en zoo zaten
beiden stilzwijgend bij Annie's bedje.
Er kwam geen einde aan dien dag! Ieder
uur scheen oneindig langer dan gewoonlijk
en Robert werd steeds wanhopiger te
moede Tot op dit oogenblik was hij er
zich niet van bewust geweest welk eene
groote plaats de kinderen in zijn hart
innamen. Het was iets vreeselijks voor
hem te zien hoe dat teere schepseltje wor
stelde met een hevige koorts. Met veel
moeite had hij Tom eindelijk naar bed
gekregen met de belofte, dat hij hem
zou roepen, als Annie om hem vroeg.
Robert merkte op hoe zijn patientje rus-
teloozer en rusteloozer werd, niets scheen
haar te kalmeeren. Eindelijk nam hij
haar in zijne armen om haar in slaap te
wiegen. Hij sloeg een warmen doek om
haar heen en begon de kamer op en neer
te loopen, een wijsje neuriënd. Het deed
er niet toe, wat het was, een vroolijk
deuntje, een wals of een treurlied, het
had de gewenschte uitwerking. Spoedig
viel het blonde hoofdje achterover, en de
oogleden sloten zich. Na een half uur
waagde hij het voorzichtig te gaan zitten,
want de geregelde ademhaling zeide hem,
dat zij werkelijk in slaap was. Hij durfde
zich nauwelijks bewegen uit vrees haar
wakker te maken. Hij zat zoo stil dat
iedere spier pijn ging doen. Maar hij
hield vol. Om negen uur kwam de dokter,
Robert keek hem vragend aan. Hij durfde
niet te spreken. De dokter nam het
kleine handje, luisterde naar de adem
haling en beschouwde het kind aandachtig.
„Ik kan niets zeker zeggen voor mor
gen," sprak hij eindelijk zacht. „Maar ik
geloof dat zij veel beter is. De koorts
vermindert. Als zij blijft slapen, zal zij
morgen beter zijn. 't Is maar de vraag
of u het kunt volhouden zoo te zitten."
„O ja, zoolang als het maar noodig is,"
zeide Robert glimlachende.
De kramp werd steeds erger, maar hij
wilde het niet opgeven. Als Annie maar
beter werd, wat kon hem dan een beetje
pijn schelen. Hij dacht er aan hoe het
hem twee, drie weken geleden volmaakt
onverschillig zou geweest zijn als het
kleintje was gestorven. En nu zat zij
daar met het hoofdje tegen zijn schouder
en zijn arm om het kleine lichaampje.
Hij dacht aan Mathilda en zijn liefde
voor haar en hij vroeg zich af of hun
wegen nog eens elkaar zouden kruisen.
Eindelijk toen de eerste lichtstraal de
kamer binnensloop, bewoog Annie zich
en Robert voelde hoe een klein handje
zijn wang streelde.
„Oompje, ik houd zooveel van jou,"
zeide een fijn stemmetje. Toen kuste hij
haar en er kwam een nevel voor zijne
oogen. Hij trad naar het bedje toe en
legde het kind neer.
Hij kon zich nauwelijks bewegen, al zijne
ledematen waren stijf en koud. Toen hij
trachtte op te staan, slaakte hij een kreet
van pijn. Eindelijk toen hij zag, dat Annie
weer in slaap was gevallen, wankelde hij
de kamer uit, wierp zich gekleed op zijn
bed neer en viel in een diepen slaap.
Toen hij koud en stijf ontwaakte, zag
hij Tom, die geduldig bij zijn bed zat te
wachten. Eerst begreep hij niet hoe hij
geheel gekleed op bed kwam te liggen.
Zijn neefjes stem bracht hem tot de wer
kelijkheid terug. „Oom, Annie is wakker,
zij vraagt naar u."
Met één sprong was Robert op en
snelde naar Annie's kamer. Eene kleine
witte gedaante sprong dansend op in bed.
„O, oom, lieve oom, ik mag op staan,
hé F Ik ben werkelijk beter en ik wou
zoo graag uit. 't Is zoo vervelend in bed,
maar Mina wil mij niet aankleeden."
Robert's vrees verdween. Het gevaar
was voorbij. De badman en mijnheer van
Voorst kwamen vragen hoe het met haar
was en werden door Annie zelf in de
meest uitgelaten stemming ontvangen. Het
gevolg van die ziekte van één dag was,
dat zij nog meer bedorven werd.
„Ondeugende Annie," zeide Robert lief-
koozende, „mij zoo aan het schrikken te
maken."
(Slot volgt.)
Geillustreerden Guide illustré Illustrated Guide
Gids door de of
verkrijgbaar en vente chez to be had
bij alle tous les libraires at all booksellers
boekhandelaren Prix Price
voor 10 cent. 25 centimes. 10 cent.
Antiquiteiten (Delftsch Aardew., Porselein, Zilverw.)
W. fcr. BAL, Middelburg, Krommeweele L 27.
J. A. WILLEKES DU BOIS. Middelb., L. St. Pieterstraat A 79.
Apotheek.
L. E. VAN DEE HAKST J.Jz., Middelb., Pottenmarkt E 4,12.
Wed. A. A. NONHEBEL ZOON, Middelb., Langed. A 88.