Advertentiën en Adressen.
WALCHBREiq".
Antiquities, Pictures,
gemoeid, maar leefde na den dood zijner
vrouw, die hem een zoon had nagelaten,
stil en afgezonderd in gezelschap van een
monnik uit de abdij te Middelburg, tevens
zijn biechtvader, Ambrosius. Voorname
lijk hield hij zich bezig, zooveel mogelijk
gegevens te verzamelen over zijn geslacht.
Hij behoorde of meende althans te behoo-
ren tot de oudste adelijke familiën van
het land en had zijn geslachts-register
reeds opgevoerd tot in de 9e eeuw. Toen
leefde naar zijn beweren, een zekere
Theodorik aan het hof van keizer Bode
wijk den Vrome, die eens aan dien vorst
zijn haarkam zou geleend hebben, bij
gelegenheid dat hij ten gevolge van de
twisten en onaangenaamheden met zijne
zonen, geweldig met zijne handen in 't haar
had gezeten, waardoor dat zeer in de war
was geraakt. Tot belooning voor die edele
daad, zou Lodewijk aan genoemden Theo
dorik of Dirk in het Noorden van Wal
cheren een stuk grond hebben gegeven,
met verlof daarop eene sterkte te bouwen.
Dit nu was de oorsprong van Duijnenburch,
dus genoemd omdat het in de nabijheid
der duinen lag. Daar er niemand was om
dit beweren tegen te spreken en er uit
dien tijd omtrent Walcheren, dat toen
door de Noormannen verwoest en uitge
plunderd was, niets bekend was, kon Heer
Dirk dit verhaal gerust te boek stellen
en had hij het zich zeiven ook reeds zoo
dikwijls voorgekauwd, dat hij zelf althans
aan de waarheid er van niet meer
twijfelde
Daar hij het echter zoo geweldig druk
had met zijne voorzaten, had hij geene
gelegenheid zich veel met zijn nazaat, zijn
zoon Jan, bezig te houden, die dan ook
vrij wel in het wild was opgegroeid, weinig
te huis was, maar meest in de stad Dom
burg met zijne kornuiten allerlei katte-
kwaad uitvoerde en 's avonds gewoonlijk
in de herbergen doorbracht.
„Het dorstige Hertwaar Bartel Jansz.
kastelein was, werd al spoedig zijn gelief
koosde plaats, en dat wel, vooreerst omdat
hij den zuiversten wijn tapte, want niette
genstaande er hooge boeten op het ver-
valschen van wijn stonden, wisten de
herbergiers er toen ook al middelen op
te vinden om de klanten aangelengden
en verdunden wijn voor goeden te laten
betalen; ten tweede was Bartel een
gezellige prater, die in zijn leven nog al
wat ondervonden had en dat op aardige
wijze aan zijne gasten wist mede te deelen
maar de voornaamste reden waarom de
kroeg van Bartel veel aftrek had, was
wel zijn aardige dochter Machteld, die,
ofschoon er niets op haar gedrag was aan
te merken, door hare lieve vriendelijke
oogen en aangenamen kout, menigen be
zoeker wat langer deed blijven en meer
verteringen maken. Zoo ook Heer Jan,
die men, wanneer men hem in gezelschap
van Machteld zag, voor den bedaardsten
en kalmsten minnaar zou gehouden hebben,
niettegenstaande hij om zijne vele dolle
kuren en streken den bijnaam van Malle
Jan gekregen had. Daar het nu wel eens
gebeurde, dat hij na eerst wat diep in de
mooie oogen van Machteld gekeken te
hebben, later wat te diep in zijn glas
keek, waardoor hij, als het laat werd en
de herberg moest gesloten worden, niet
meer bij machte was, zich naar huis te
begeven, had Bartel om daaraan tegemoet
te komen, aan de as tusschen twee groote
wielen een soort bak gemaakt, waarin
Heer Jan dan werd neergelegd en door
de knechts van Bartel naar huis getrok
ken, en daar aan de zorgen van vader
Ambrosius werd overgegeven. Als nu de
inwoners van Domburg dat vreemde ver
voermiddel zagen of hoorden voorbij komen,
zeiden zij: „daar gaat de Malle Jan!"
en van daar is de naam nog in gebruik
gebleven voor het voertuig dat men nog
tegenwoordig tot het transporteeren van
boomen gebruikt.
Op een avond dat Heer Jan, ouder
gewoonte, in Het dorstige Hert onder eene
kanne wijns zat, kwam er een bericht van
het kasteel, waarbij hij onmiddelijk bij
zijn vader geroepen werd, dien men in
zijn vertrek geheel bewusteloos op den
grond had vinden liggen, zoodat de dokter
het ergste vreesde.
Op het slot gekomen, vond hij zijn
vader nog steeds buiten kennis en vroeg
den dokter wat hij van het geval dacht.
Deze, een slag om den arm willende hou
den, antwoordde met zijne gewone macht
spreuk
„Ars longa, vita brevis
„Zoo," zeide Heer Jan, die blijkbaar
in die vreemde taal niet erg te huis was,
„zoo, zit het in de longen, dat had ik
niet gedacht!"
„Helaas!" viel vader Ambrosius in,
„waar het ook zit, het zal hem niet lang
meer deren, want uw goede vader ligt op
het uiterste!" en waarschijnlijk willende
toonen dat hij wel tegen den dokter in
het latijn spreken was opgewassen, voegde
hij er bij: „pulvis et umbra sumus!"
De monnik scheen er meer van te weten
dan de dokter, hij raadde het althans goed,
want nog dienzelfden nacht stierf de Heer
van Duijnenburch.
Zijn zoon zorgde natuurlijk voor eene
behoorlijke begrafenis, liet missen lezen,
gaf geld aan de armen en liet op het graf
eene groote zware zerk plaatsen, waarop
de naam en de daden van den overledene
waren gegrift. Maar hiermede meende
hij ook alles gedaan te hebben wat hij
aan de nagedachtenis zijns vaders verplicht
was. Nu veel liefde had hij nooit van
hem ondervonden
Voortaan meende Heer Jan, nog wel
wat meer van het leven te mogen genie
ten en daar zijn vader nog al wat naliet,
kon hij zijne lusten ruim botvieren. De
monnik Ambrosius trachtte wel hem het
verkeerde van zijne levenswijze onder het
oog te brengen, maar werd toen onmidde
lijk naar de abdij van Middelburg terug
gezonden, waarbij hem beloofd werd, hij
zou worden teruggeroepen, zoodra Heer
Jan behoefte gevoelde aan zijne lessen en
zedepreken.
Aangezien de wijnkelder en de spijs
kamer op het kasteel steeds goed voorzien
waren, waren er in den omtrek ook genoeg
liefhebbers te vinden om aan het losse
vrolijke leven deel te nemen, Voor de
overige inwoners van Domburg was het
echter minder genoegelijk, want daar de
heeren niet alleen van Wijntje, maar ook
veel van Trijntje hielden, moesten de
meisjes van Domburg het maar al te dikwijls
ontgelden en kwamen er hoe langer hoe
meer klachten over de woeste en losban
dige manieren van den Heer van Duij
nenburch en zijne gezellen.
Eindelijk barstte dan ook de bom en
wel door het volgende:
Bartel, de waard uit Het dorstige Hert
meende dat het voor zijne dochter Mach
teld tijd werd in het huwelijk te treden,
zoowel omdat zij den leeftijd van 21 jaren
had bereikt, als ook voornamelijk omdat
hij van oordeel was, zij gehuwd zijnde
beter beschermd zou zijn tegen de wel
wat lastige en toch moeilijk te verhinde
ren aanzoeken en lagen van Heer Jan.
Daartoe had hij nu zijn oog laten vallen
op den persoon van Klaais Gerritsz. een
dienaar van den baljuw Jan Woutebsz.
en die zeer waarschijnlijk hem in zijne
betrekking zou opvolgen. Dat hij dan
een tamelijk goed ambt zou bekleeden,
was eigenlijk wel de eenige reden, die
voor het huwelijk pleitte, want Klaais
was een klein dik opgeblazen ventje, wiens
opgezet vuurrood hoofd onmiddelijk op
zijne plompe schouders rustte, terwijl uit
zijn grove dikke mond een fijn pieperig
stemmetje te voorschijn kwam en zijn
borstelig, kort afgeknipt rossig haar zijn
uiterlijk schoon niet verhoogde.
Machteld zelve was bij het geval vrij
lijdelijk, zij had eigenlijk noch ja, noch
neen gezegd, maar zij begreep zeer goed,
dat zij zich tegen den wil van haren vader
toch niet kon verzetten en dat, hoewel
zij Heer Jan een aardig vroolijk heer vond,
zijne aanzoeken toch niet ernstig gemeend
waren en op niets als ongeluk konden
uitloopen.
Anders was het echter met Heer Jan
gesteld, toen hij van de verloving en het
aanstaand huwelijk hoorde. Hij had nu
juist wel geene beste bedoelingen met
Machteld gehad, maar hij begreep, dat
Klaais na zijn huwelijk, zijn jong vrouwtje
niet langer bij haar vader in de herberg
zou laten, die dan veel van hare aantrek
kelijkheid voor hem zou verliezen, en
bovendien al wilde hij zelf Machteld niet
tot zijne vrouw, aan dien rooden rakker,
zooals hij hem noemde, gunde hij haar in
geen geval. Ook prikkelde de tegenstand,
die hij bij Machteld ondervond, zijn
hartstocht nog meer en toen hij hoorde,
dat de dag voor haar huwelijk was vast
gesteld, nam hij het besluit haar eenvou
dig op te lichten en op zijn slot te bren
gen. Ten dien einde nam hij des avonds,
toen hij zijn gewoon bezoek aan de herberg
ging brengen, drie zijner dienaren mede,
waarvan een te paard en beval hen aan
de zijdeur halt te houden en zoodra hij
met Machteld buiten kwam, haar een
doek over het hoofd te werpen, op het
paard te tillen en naar Duijnenburch
te voeren.
Daarop ging hij naar binnen en na eeni-
gen tijd met Bartel en Machteld gepraat
te hebben zond hij Bartel naar den kelder
om wijn te halen en verzocht haar toen
om met hem naar buiten te gaan in den
schoonen avondstond. Hij liet haar voor
zich uit, het zijpoortje uitgaan, opdat zij
zich niet, als zij onraad bemerkte, kon
omwenden en weder in huis gaan. Zoodra
zij nu buiten was, werd haar een mantel
omgeworpen en over het hoofd dichtge
maakt en voort ging het naar het slot.
Of zij nu te zeer verschrikt was om hulp
te roepen, of dat zij het misschien niet
onaardig vond om geschaakt te worden,
is niet duidelijk, maar zij deed geen geluid
hooren en Heer Jan, verheugd dat alles
zoo goed gelukt was, ging weêr naar binnen
om geen argwaan te wekken en zijn wijn
uit te drinken.
Wel vroeg Bartel, toen hij binnen kwam
waar Machteld was, maar toen hem geant
woord werd, dat zij naar buiten was gegaan
en met een kennis stond te praten, ging
hij voort zijne gasten te bedienen. Kort
daarop vertrok ook Heer Jan. Toen nu
na een paar uren de laatste gasten ver
trokken waren en Bartel zijn huis willende
sluiten, vernam dat Machteld nog niet
te huis was, begreep hij niet waar zij kon
gebleven zijn en ging bij de buren of zij
misschien daar nog zat te praten. Maar
toen hij daar ook geene opheldering kreeg,
maar hoorde dat men dien avond iemand
te paard bij hem aan het poortje had
gezien die kort daarop in vollen ren was
weggereden en toen een ander hem zeide,
dat hij op den weg naar Duijnenburch
een ruiter was tegen gekomen die een
groot pak, hij had niet kunnen uitmaken
wat het was, voor zich op den zadel had,
toen ging hem een licht op en vreesde
hij het ergste. Hij begaf zich terstond
naar Klaais Gerritsz. om met hem te
bespreken wat hun te doen stond. Klaais
was woedend maar begreep toch dat er
dien nacht niet meer kon gehandeld wor
den, hij zou echter den volgenden morgen
terstond naar den baljuw gaan om van
rechtswege machtiging te verkrijgen om
Machteld op te eischen.
Wordt vervolgd.)
Antiquiteiten (Delftsoh Aardew., Porselein, Zilverw.)
J. A. WILLEKES DU BOIS, Middelb., L. St. Pieterstraat A 79.
Geillustreerden Guide illustré Illustrated Guide
Gids door de of
verkrijgbaar en vente chez to be had
bij alle tous les libraires at all booksellers
boekhandelaren Prix Price
voor 10 cent. 2ó centimes. 10 cent.
Apotheek.
L. K. VAN DEE HAEST J.Jz., Middelb., Pottenmarkt K 412.
Wed. A. A. NONHEBEL ZOON, Middelb., Langed. A 88.