GROOTE ZAAL VAN HET BAD PAVILJOEN.
DANSMUZIEK.
YERTELLINGEN UIT DE OUDE DOOS.
den Heer Willem van Zuijlen.
DANSMUZIEK.
Kinderbal tot 9 uur.
Entrée 25 cent. Aanvang 7 unr.
Wisselkantoor.
Tot wisseling van buitenl. muntspeciën
bestaat bij den beer H. M. Kestkloo gele
genheid.
AMUSEMENTEN.
Zaterdag 24 Augustus 1895.
Kinderbal tot 9 uur.
Entrée 25 cent. Aanvang 7 nxir.
Houders van kaarten hebben vrijen toegang.
4) DOOR
WILLEBRORD.
EENE FIGURANTE.
Woensdag 28 Augustus 1895,
PROGRAMMA.
1. DRIE STUDENTJES, van Piet Paalt-
jens.
2. EEN LASTIG GEVAL, vertaling van
Boontje.
3. EEN ENGAGEMENT, van Rosiee
faa8sen.
4. EEN EERSTE LIEFDE.
PAUZE.
6. DE HOED, naar 'tFransch van Jacques
Nobhand, door Mr. J. N. van Hall.
6. HET VRIJBILJET.
7. a. PAARDENGANG, van Dr. Laubil-
labd.
b. DAN BEN JE THUIS, van B. van
Randwijk Bzn.
Entrée 50 cent. Aanvang 8 unr.
Houders van kaarten hebben vrijen toegang.
Houders van Dagkaarten met bijbetaling
van 25 cent.
Zaterdag 31 Augustus 1895,
Houders van kaarten hebben vrijen toegang.
Badpaviljoen met groote zaal,
biljartzaal, leeskamer, damessalon met toren,
belvedère en ruime veranda's.
In de leeskamer liggen de volgende
tijdschriften en couranten ter lezing:
TIJDSCHRIFTEN.
Ned. Spectator.
Illustrated London News.
Punch.
Bow Bells.
L'Illustration.
Journal Amusant.
Le Petit Parisien.
TJeber Land und Meer.
Reis- und Verkehrs-Zei-
tung.
Die Gartenlaube.
Fliegende Blatter.
Hollandsche Illustratie,
de Wereldkroniek.
Nederlandscbe Illustratie.
Uilenspiegel.
Hum. Album.
Eigen Haard.
De Huisvriend.
De Gid9.
Nederland.
Aarde en haar Volken.
De Natuur.
De Navorscher.
Vragea van den dag.
De Huisvrouw.
De Dageraad.
Elsevier's Geill. maandschr.
COURANTEN.
Nieuws van den dag. Haarlemscbe Courant.
Utrechtsche Courant. Middelburgsche Courant.
Nieuwe Rotterdammer. Indépendance
Algemeen Handelsblad. Kölnische Zeitung.
Weekblad Amsterdammer. Courier de Schéveningue.
Zondagsblad. Domburgsch Badnieuws.
Uit het kastje met boeken in de leeszaal,
dat weder met eenige werken vermeerderd
is kunnen badgasten, houders van toegang-
kaarten, dagelijks tusschen 11 en 12 ure
des voormiddags, boeken ter lezing krijgen,
mits men het nummer van het boek en zijn
naam teekene op eene lijst bij den kaste
lein voorhanden. Voor jeugdige lezers zal
door de ouders moeten worden geteekend.
In enkele wijken der oude Bisschops
stad vindt men hier en daar groote ouder-
wetsche huizen door een aantal gezin
nen bewoond. Die vroegere kloosters zijn
doorgaans vervallen en somber. Een met
klinkers bestraten gang, voert langs eenige
bewoonde beneden-vertrekken, naar een
steenen wenteltrap, welke naar de boven
kamers leidt. Alles is donker en vochtig,
en overal riekt men de vunzige lucht aan
dergelijke kazerne-gebouwen eigen. Nog
dienzelfden avond begaf de jonge man
zich op weg en geen uur later of wij
zouden hem kunnen vinden in een armoe
dig kamertje op de vierde verdieping van
het boven beschreven huis, in gesprek met
een jong meisje.
Indien wij niet begrepen, dat dit meisje
Louise was, zouden wij haar nauwelijks
herkend hebben. Vijf maanden van smart
en verarming hadden ongelooflijk veel ge
sloopt; de blos harer wangen was gewe- i
ken en een enkele roode plek kenteekende
eer ziekte dan gezondheid; haar vroeger
zoo fiere gestalte was gebogen, en haar
vriendelijke zachte oogen schitterden nu
nog wel, maar het scheen meer de gloed
van de koorts te wezen, dan de zonne
schijn van het geluk.
Het vertrekje op de vierde verdieping
sprak van armoede, maar bewees toch
te gelijk wat een nette vrouwenhand ver
richten kan. Voor de kleine in lood
gevatte ruiten der twee venstertjes, uit
ziende op daken en schoorsteenen, was een
zindelijk gordijn opgehangen, en voor een
dier ramen stond een rozenstruikje, dat ken
nelijk slechts door de uiterste zorg in het
leven kon worden gehouden. Achter een
wit en blauw geruit gordijn was een soort
slaapvertrek ingericht. Een tafel, een
paar matten stoelen, een koffer, een ver
sleten kachel en wat keukengereedschap
maakten al het huisraad uit.
„Maar waarom hebt gij niet reeds vroeger
mijn hulp gevraagd", sprak de jongeling;
terwijl hij met droefgeestigen blik het meisje
aanzag.
„Ik dorst niet, meneer", klonk het zachte
antwoord; „ik bouwde op mijne gezond
heid en op mijne kracht, maar ik bleek
te zwak voor den strijd welke volgde,
toen mijn pleegmoeder stierf en hare doch
ter naar een gesticht moest worden ge
bracht. Overal zocht ik werk, maar aan
alle deuren klopte ik te vergeefs. Naaisters
waren er in overvloed, meer dan te veel
zelfs, en niemand wilde een dienstmeid
hebben, die op de planken had gespeeld,
want het scheen, als of de vogels mijn
vorig beroep hadden uitgebracht. Enkele
verwezen mij, naar doch o God,
daar kon ik niet heengaan", en snikkende
verborg zij haar gelaat in de handen.
„Maar lief, goed kind" vroeg Adolf,
„waarom zijt gij niet vroeger tot mij ge
komen".
„Och, meneer, omdat ik meende geen
beroep op uwe goedheid te mogen doen,
voor dat het diepe water waarin ik weg
zonk, tot de lippen kwam. Nu is het
zoo hoog gerezen. Mijn laatste misbare
kleeren en een enkel gond ringetje dat
ik sinds mijn kindsheid bewaarde, zijn
gisteren naar de lommerd gebracht, en ik
heb gevoeld hoe scherp een zwaard de
honger is. Van morgen waagde ik het
mij tot u te wenden en het dochtertje
eener hulpvaardige buurvrouw was zoo
vriendelijk om u op te sporen. Ogij zijt
wel goed om zoo spoedig te komen. Ik
gevoel dat de ontknooping niet verre
meer is, en dat God mijne ziel genadig
zal zijn". Herhaalde hoestbuien, akelig
hol, bewezen dat die voorspelling gegrond
was.
„Maar hier kunt ge niet blijven, dier
bare Louise" riep Adolf zich zelf verge
tende uit. „Morgen zal ik naar andere
kamers voor u zien, of in het beste zieken
huis der stad een plaats zoeken. Ach, ach
Waarom heb ik nw lijden niet vroeger
ontdekt!"
„Geef u zooveel moeite niet, lieve beste
meneer. Het zal waarlijk niet noodig
zijn; dat kan ik best gevoelen" was het
haperend antwoord, terwijl zij hare ver
magerde hand op zijn schouder legde j
„maar toch had ik nog een verzoek aan
u. Misschien verg ik veel van u, maar
ge zijt zoo vriendelijk en belangstellend
voor mij, dat ik het wel wagen mag.
Toen mijne goede pleegmoeder nu drie
maanden geleden op haar sterfbed lag,
sprak zij voor het eerst van mijne kinder
jaren, waarvan ik mij weinig of niets meer
herinnerde. Ik schreef dat op en ik kan
er niet toe komen om het te verscheuren.
Lees het en wanneer ik heengegaan ben,
zult gij het wel willen vernietigen, want
dan zal er toch niemand op aarde meer
wezen, die zich om een arm verlaten kind
bekommert".
„Louise," riep Adolf hartstochtelijk
uit, terwijl hij zijn arm om haar heen
sloeg, zoodat haar gelaat, waarop een
koortsblos gloeide, aan zijn hart lag,
„Om Gods wil spreek zoo niet. Gij hebt
immers een vriend, die u beschermen zal
met zijn leven en zijn goed". Zij zagen
elkaar aan en wat die oogen zeiden, trilde
in de diepste diepte van de jeugdige
harten, en beiden gevoelden hoe twee
zielen op dat oogenblik als samensmolten.
De overspanning was echter voor het
meisje te groot geweest; zij verloor haar
bewustzijn. Met voorzichtigheid legde
Adolf haar op de armoedige legerstede;
ging toen een hulpvaardige buurvrouw halen,
die het „altijd zoo goejig maar zwakkelik
kijnd" graag bijstond, en droeg haar op
te zorgen, dat het de zieke aan niets
ontbrak. Toen snelde hij naar een vriend
die geneesheer was, en ging met dezen
weder naar het ziekbed. Louise was
inmiddels bijgekomen; de docter onder
zocht haar, maar het was in zijn blik te
zien, dat hij niets goeds kon voorspellen.
„Ik zal de papieren lezen," sprak Adolf,
„morgen ochtend kom ik vroeg terug"
en hij drukte zijn lippen op haar uitge
teerde vingers. „Ik dank u beste vriend.
Oik ben zóó gelukkig," lispelde het
meisje zachtkens. Zij sloot de oogen en
er kwam een glimlach op haar bleek
gelaat, als of zij een heerlijk hemelsch
visioen aanschouwde.
Twintig jaren vóór den aanvang van
dit verhaal, had het dorp Anderley in
Kleefsland, op een schoonen voorjaarsdag
een feestelijk aanzien. De huizen waren
met groen versierd, overal wapperden
vlaggenaan het begin van het dorp was
een eerepoort getimmerd, en daarbij stond
een eerwacht van boeren in zondagsgewaad,
de hoeden met veel kleurige linten ge
tooid en de buksen in de hand. Rondom
scheen de geheele bevolking geschaard en
op ieders gelaat was vrolijkheid te lezen;
de ouden spraken van hunne herinnerin
gen uit den Fransozentijd en de jongen
verheugden zich reeds in de volksspelen,
welke des middags zouden plaats hebben.
De aanleiding tot dit feest was, dat
de heer van het dorp, baron von
Böhlen in den echt was getreden en zijn
jonge vrouw naar het voorvaderlijk kas
teel voeren zou. Misschien was de vreugde
der dorpelingen nog hooger gestemd, om
dat die echtgenoote een dochter was van
een kleine pachter in de buurt. Pas voor
enkele maanden werd, door den dood zijns
vaders, de jonge man eigenaar dezer uit
gestrekte bezittingen en een zijner eerste
daden was om een huwelijk voor de wet
te doen voltrekken, dat zijn vader steeds
had tegengehouden. Maar daar nadert
de stoet! Hoort eens welk een gejuich!
de dorpsklok luidt, de geweerschoten knal
len en de hurrah's van oud en jong klinken
in het rond uit onbeklemde borst, want
er was niemand in het dorp, die de vrien
delijke Catharina niet gaarne als echt
genoote van den ambachtsheer zag.
Het is eene schoone vrouw, die nevens
den baron in de open calèche is gezeten
en men zou er niet licht een eenvoudig
landmeisje in herkennenmaar wie haar
van nabij kon zien, had in haar welbe
sneden gelaat, een trek van droefgees
tigheid kunnen opmerken en ook aan haar
echtgenoot was het te zien dat de feest
vreugde niet geheel onvermengd was. En
daar was ook aanleiding voor.
(Slot volgt.)