(iRÖOTE ZAAL VA« BADPAVILJOEN.
DANSMUZIEK.
GROOTE ZAAL VAN HET BAD PAVILJOEN.
DANSMUZIEK.
Kinderbal tot 9 uur.
Entree 25 cent. Aanvang 7 uur.
3> GRAAF WILLEM F OP DUNO,
Bodeloop DomburgAagtekerke.
Vertrek van Domburg vrm. 7,35 nm. 4,15
Aagtekerke 6,55 3,45
Aankomst te Domburg 7,30 4,20
Aagtekerke 8,4,50
NB. Zondags vertrekken van Middel
burg, Domburg, Westkapelle, Oostkapelle
en Aagtekerke alleen de eerste posten.
Telefoonkantoor:
Geopend op werkdagen van 8,501,50 en
5,50—6,50 u.
Zondagen 8,50-11,50 u.
Alles Amsterdamscbe tijd.
AMUSEMENTEN.
Zaterdag 27 Juli 1895.
Kinderbal tot 9 uur.
Entrée 25 cent. Aanvang 7 uur.
Houders van kaarten hebben vrijen toegang.
Zaterdag 3 Augustus 1895,
Houders van kaarten hebben vrijen toegang.
Uitstapjes te voet:
Naar de manteling en door het overbosch
van de buitenplaats Duinvliet terug
('/5 uur).
Naar de manteling over het landgoed West-
hove en door het Overbosch van Duinvliet
terug uur).
Naar het landgoed Schoon-oord (langs den
straatweg), vervolgens links af, en door
de bossehen van het landgoed Duinbeek
of van Berkenboseh terug (1 Va uur).
Naar de Oranjezon, door de manteling ach
ter Westhove en terug langs het land
goed Zeeduin. (3 uur.)
Naar Aagtekerke en over Oostkapelle terug
(2 uren).
Naar Westkapelle en over Aagtekerke
terug; de zeedijk en lichttoren te bezien
(3'/2 uren).
Aan de bezoekers der badplaats is het
wandelen over deze landgoederen door de
eigenaren welwillend vergund.
Niettegenstaande Berkenbosch thans verhuurd
is blijft de vrije wandeling over deze plaats
toegestaanbehalve in de onmiddelijke nabij-
heid van het huis.
(1349-13SO.)
Na den dood van den kinderloozen
Willem IV, vervielen onze graafschappen
aan keizer Lodewijk, en deze, gelijk over
bekend is, beleende daarmede zijne gemalin
Maegabetha, graaf Willems zuster. Zij
was de moeder van verscheidene zoons,
en het keizerlijk gezin werd later nog
vermeerderd, zoodat er heel wat geregeld
moest worden om elk van dezen in een
passenden rang te brengen. De nieuwe
Landsvrouw kwam hier te lande, waar zij
gehuldigd werd en bestemde, met goed
vinden van haar gemaal, Holland en Zeeland
voor haar tweeden zoon Willem, dien wij
als gast op Duno hebben leeren kennen.
Deze was toen vijftien jaar oud, een
jongeling zonder ervaring, en zonder
inkomsten van de staten, die hij later
moest regeeren. Duitschland was evenzoo
in beroering, als de landen aan de Noord
zee, zoodat de keizerin weldra naar huis
moest komen.
Er werd bepaald, dat Willem de graaf
schappen Holland en Zeeland voorloopig
zou besturen voor zijne moeder, onder
den erfprinselijken titel van Verbeider.
Aan het welslagen van dit plan ontbrak
niets dan de eendrachtige gezindheid der
invloedhebbende landzaten. Die eenstem
migheid bestond helaas niet. Eenige
geslachten, overgebleven uit de edelen,
die in groot aanzien geweest waren onder
het Hollandsche gravenhuis, werden achter
gesteld bij nieuwere familiën die door de
Henegouwers waren begunstigd en tot de
eersten van het land verheven. Verschei
dene steden achtten zich onrechtmatig
verongelijkt, dewijl andere poorterijen
met gunsten en voorrechten overladen
waren. Hun naijver in die dagen van
geweld gaf aanleiding tot tweespalt en
handtastelijkheden, zoodra het landsheer
lijk gezag begon te wankelen, dat Willem
de Derde zoo hoog had gehouden. De
nieuwe Landsvrouwe werd ontijdig weduwe,
daar haar man aan eene beroerte overleed
te midden van het vermaak der jacht.
De nieuwe keizer, die onvriendelijk jegens
Maegabetha gestemd was, maakte hare
beleening onvast. De regeering van Hol
land en Zeeland, in de hand van een
vijftienjarigen Verbeider; langzamerhand
werden twee vijandige staatspartijen ge
vormd en de twisten der Hoeken en
Kabeljauwen zouden zich niet lang meer
laten wachten. Het vuur der tweedracht,
dat zoolang gesmeuld had zou binnen
korten tijd in volle vlammen uitslaan.
De jeugdige Landsheer kreeg te kwader
ure den raad om zijne moeder te bewegen,
zijn voorloopig bewind te veranderen in
een vast bestuur. Zij deed afstand en hij
nam den graventitel aan. De voorwaarden,
waarop dit verdrag werd gesloten, kennen
wij onvolkomen en alleen uit mededeelingen
van kronijkschrijvers; zeker is het, dat
Willem niet aan zijne verplichtingen kon
voldoenzijne schatkist was ledig, zijn
volk verdeeld. Toen legde hij zijne graaf
lijke waardigheid neder en werd andermaal
Verbeider. Doch eene der partijen, die
der Kabeljauwen, drong er op aan dat hij
het vaste bewind zou hervatten, en hij
deed zulks. In dezen onhoudbaren toe
stand had hij raad noodig, en dien zocht
hij op Duno.
Hoewel wij niet weten, wie deel namen
aan de beraadslagingen op Duunhovede,
evenmin wat daar werd vastgesteld, kunnen
wij nagaan, dat de twintig aldaar gehouden
beraadslagingen van beslissenden aard
waren. Weinig tijd daarna werd Oud-
Naarden, den 15 Mei 1350, in de asch
gelegd. De oorlog tusschen Hoek en
Kabeljauw had een aanvang genomen.
De samenko?nsten op Duno waren het keerpunt
in den loop dezer historie. De thans nederige
bouwhoeve dankt daaraan hare treurige ver
maardheid.
Den verderen loop van den burgerkrijg
hebben wij voor 't oogenblik niet te volgen.
Wat werd er van de hoofden der strijd-
voerende partijen?
Zes jaren later werd Maegabetha in
haar graf te Valenciennes te ruste gelegd.
De strijd tusschen moeder en zoon om de
gravenkroon was dus ten einde. De oorlog
echter bleef voortwoeden; de partijen
groeiden aan, vernieuwden zich en de
krijg duurde voort.
En wat geschiedde, nadat weder twee
jaren verloopen waren?
In Januari 1358 was graaf Willem in
Den Haag en werd daar ziek. Men kent
tal van bijzonderheden aangaande zijne
verpleging, tot zijn verblijf was een vertrek
gekozen aan den zonnekant van het paleis
op het Binnenhof, lang daarna bekend als
„des dullen graves earner". Er hingen
gordijnen voor de ramen, met koorden
om die op te nemen. Toen de lente
reeds gekomen was, werd daar nog gestookt.
Dit wederlegt het volksverhaal, dat hij in
een nog aangewezen kelder geketend lag,
als een waanzinnige, „een van God ver
laten man", zooals de begrippen van zijn
tijd waren. Wij kennen zijne ziekte niet;
gelijk als vele medische raadselen van
pestilentie en vergif, is de beschrijving
ontoereikend, zelfs voor den ingewijde.
Maar razend was hij niet, want dan had
de voorziening in zijn veiligheid en die
zijner omgeving andere uitgaven aan den
rentmeester der hofhouding in de pen
gegeven. Hij was veeleer een zwakke
lijder, die rust en warmte noodig had.
Doch het blijkt dat Den Haag voor hem
een ongeschikte plaats was. Tegen den
zomer ging de gravin met hem en eenig
gevolg op reis naar het zuiden. Keeds
te Delft werd de tocht gestaakt. Yier
„meesters van den medicynen" werden
aangenomen tegen een traktement en het
genot der hof kleeding als graaflijke die
naren. Hunne wetenschap bleek ijdel te
zijn, en de treurige stoet ging te land en
te water, met korte dagreizen „Heynegou-
wenwaert". De lijder werd te Ath „in
sekere hoede" gebracht.
Ik ben hier wat uitvoerig, omdat de
oude verhalen in strijd zijn met het ge
beurde. Immers die luiden, dat graaf
Willem onverhoeds zijn vriend den ridder
Gebbit van de Watebingen doodstak
in eene vlaag van krankzinnigheid. Voor
heen heb ik trachten te betoogen, dat dit
niet waar kon zijn, omdat er geen ridder
van dien naam in dien tijd geweest is en
de graaf nog in Den Haag een giftbrief
afvaardigt, die voor zijn volkomen bewust
heid in handelen bewijst. De waarheid
is, dat die manslag werkelijk in toorn
gepleegd is aan een jonker van dezen
naam, een edelman van het hof derhalve,
die nog geen ridder geworden was, Willem
heeft er berouw van gehad, heeft den
broeder van den verslagene een kasteel
in leen gegeven en eene kapel gesticht
voor de zielrust van jonker Gebbit, maar
dat is vier jaar vroeger geschied. En
hoewel de Grieksche wijze gezegd heeft,
dat de toorn eene kortstondige razernij is,
kan men zich niet beroepen op eene, ook
van elders bekende hartstochtelijkheid,
die tot krankzinnigheid zou ontwikkeld
zijn, en moet men in 't oog houden, dat
tusschen dezen manslag en het noodlottige
jaar zijner ziekte het traktaat gesloten is
over het bezit van Heusden en van Mechelen,
waarbij Willem een meer dan gewoon
diplomatiek talent heeft aan den dag ge
legd.
Dat hertog Aelbbecht regent werd in
de onbeheerde landen was zijn goed recht,
als vermoedelijk opvolger van Willem.
Zijn titel was ruwaard, een niet verre na
volging van de oudfransche benaming voor
ruart, regent. Over zijne verhouding tot
zijn broeder, is met achterdocht gesproken,
als of hier een gruwelijke misdaad in 't spel
was, eene samenspanning tegen den recht-
matigen graaf Willem. Sommige menschen
weten zoo alles te verklaren en dit is
ook niet vreemd aan zelfs verlichter tijden.
In de middeleeuwen heette het, dat de
graaf krankzinnig was geworden door
vergif, dat hem in Engeland was toege
diend. Later mengde zich de teekenaar
in deze duistere zaak en gaf een prentje,
natuurlijk in strijd met de geschiedenis,
waarop Willem wordt voorgesteld, zittende
op zijn troon met al het uiterlijk van een
razend mensch, met het lijk van den jon
gen Watebingen, aan zijne voeten, dien
hij gedood heeft met zijn van bloed drui
penden dolk. Nog in de negentiende eeuw
heeft een geschiedkundige van naam in
zijn onheil den vloek der goddelijke gerech
tigheid gezien, omdat hij de hand had
opgeheven tegen zijne moeder, terwijl de
geschiedenis vol is van gruwelen door kin
deren aan ouders en ouders aan kinderen
gepleegd, niet zeldzaam in vorstelijke
paleizen. Aan hertog Aelbbecht heeft
de historische nasporing vrijspraak ver
leend. Dertien jaar was de graaf in zijn
rampzaligen staat geweest, toen van 's kei-
zerswegen beraamd werd om het regent
schap te verwisselen met eene graaflijke
beleenihg. Aelbbecht begaf zich naar
Ath en overtuigde zich daar, dat zijn
ongelukkige broeder volslagen zinneloos
was. In plaats van het vaste gezag van
's keizers wegen te aanvaarden, verkoos
hij ruwaard te blijven tot den dood van
den wettigen vorst.
Niettemin valt eene schaduw op het
schitterend hofleven van Aelbbecht. De
graaflijkheids-rekeningen zijn overladen met
uitgaven voor eene bijna koninklijke hof
houding zangers, meistreels en derge-
lijken. Maar op den tijd, dat de dood
te Quesnoy een einde maakte aan het
rampvolle leven van Willem den Vijfde,
wordt zijn naam gemist in de rijke kronijken
dezer weelderigheid. In die dagen gaan
alle feesten en vermakelijkheden door.
Sprokensprekers, troubadours en ghiranden
ontvangen den loon hunner kunst, maar
geen enkel priester wordt vermeld, als
kerkplechtigheden te hebben vervuld voor
de rust der ziele van den eersten Landsheer
uit den Wittelbachsen stam van Beijeren.
Veertig jaren waren voorbijgegaan sedert
de gedenkwaardige bezoeken op Duno.
Amsterdam. J« G. Eeedebiks.
Gevonden voorwerpen.
Een kompas in den vorm van een hoef
ijzer met een eind ketting. Gevonden en
terug te bekomen op Berkenbosch.