HET TRICTMT VIN WESTHOVE,
Uitstapjes te voet:
Naar de manteling en door het overbosch
van de buitenplaats Duinvliet terug
(Va uur).
Naar de manteling over het landgoed West-
hove en door het Overbosch van Duinvliet
terug (3/4 uur).
Naar het landgoed Schoon-Oord (langs den
straatweg), vervolgens links af, en door
de bosschen van het landgoed Duinbeek
of van Berkenbosch terug (l'/2 uur).
Naar de Oranjezon, door de manteling ach
ter Westhove en terug langs de land
goederen Overduin en Zeeduin (3 uren).
Naar Aagtekerke en over Oostkapelle terug
(2 uren).
Naar Westkapelle en over Aagtekerke
terugde zeedijk en lichttoren te be
zien (3'/2 uren).
Aan de bezoekers der badplaats is het
wandelen over deze landgoederen door de
eigenaren welwillend vergund.
Uitstapjes per rijtuig:
Naar de steden Middelburg, Vlissingen,
Veere en door het eiland Walcheren.
Zoowel te Domburg als te Middelburg
bestaat er gelegenheid tot het huren van
rijtuigen, tegen vaste prijzen.
NB. Het overrijden over Zeeduin is, na
verkregen vergunning, veroorloofd, doch
alleen in de richting van het achterhek
naar het voorhek.
Domburg 30 Augustus. Dinsdag
avond had in de zaal van het Badpaviljoen
de opvoering plaats van de Kinder-operette
„jBlauwbaard" en de talrijke opkomst der
badgasten bewees wel dat eene dergelijke
voorstelling nog altijd gaarne gezien en
gehoord wordt. De costumes waren weder
keurig en de operette werd in allen deele
uitmuntend opgevoerd. Zonder iets af te
dingen op de verdiensten der overige
medespelenden, moeten wij toch met een
enkel woord van lof gewagen van de jonge
juffrouw, die de rol van „het sprookje
was toebedeeld en die rol zoo door
voordracht als door gebaren zoo uitstekend
vervulde. Een woord van dank aan de
dames Lüteijn voor hare welwillendheid
en voor de moeite die zij zich weder bij
deze gelegenheid hebben gegeven.
Voor de opvoering der operette werd
een tableau vivant vertoond: „de vier
jaargetijdendat zeer goed voldeed, terwijl
de avond besloten werd met een panop
ticum, voorstellende het badstrand te
Domburg met beweegbare wassenbeelden,
waarbij vooral de baby met haar „Pa
pa en „Ma maen beweeglijke handjes
en voetjes de lachlust der toeschouwers
niet weinig opwekte.
De baas van het spel, prachtig uitgedost,
gaf eene verklaring der verschillende
beelden en was goed in zijn rol.
Ook hier hadden de vertooners eer van
hun werk en werden herhaaldelijk en
luide geapplaudisseerd.
Gisteren, Woensdagavond, gaf de presti-
digitateur S. Propee uit Rotterdam eene
voorstelling voor kinderen in de zaal van
het Badpaviljoen. Veel nieuws vertoonde
hij niet en zijne toeren waren vrij een
voudig, maar schenen toch nog al in den
smaak te vallen van het jeugdige publiek,
dat in grooten getale aanwezig was.
30 October 1290,
2) door
J. G. FREDERIKS.
Op den tijd, dat wij graaf Flobis op
"Westhove aantreffen, telde hij 36 jaar;
zijn geweldige dood deed zijne zeer bewo
gen loopbaan met nog slechts een zestal
eindigen. Als een kind van twee jaren,
was hij zijn dapperen vader opgevolgd,
toen onvoorzichtigheid ook zijn nood
lottig erfdeel dezen een ontijdig uiteinde
berokkend had in de moerassen van West-
Friesland. Vorstelijke minderjarigheid
was in zijne eeuw eene spreekwoordelijke
ramp en heel wat anders dan voogdij onder
een constitutioneelen regeeringsvorm, en
de dagen van den jongen zoon van den
Roomsch-koning waren tijden van verwar
ring en onrust voor vorst en volk, zoowel
in ons land als bij onze naburen. Ook
hij beleefde een tijdvak van groote maat
schappelijke omwentelingen, al wisten wij
niet, dat de volkeren gestadig verkeerd
hebben in tijdperken van overgang. De
adel had zijne oorspronkelijke beteekenis
verloren en was teruggebracht tot eene
wel nog bevoorrechte orde doch wier taak
het geworden was den luister en het gezag
der vorsten te vermeerderen. De kerk
had hare eenheid verloren en had voor
haar gezag en haren invloed te strijden.
Schoon Floris volstrekt niet de eerste
landsheer was, die den poorterstand ver
hief, daar reeds zijn overgrootvader, vooral
op het voorbeeld van den Vlaamschen
graaf Philips van den Elzas hem in dit
groote werk was voorgegaan, en eerst
Willem de Goede met wijsheid de nieuwere
begrippen had gehuldigd, zonder daarom
den adel te verbitteren, had „der keerlen
God" zich voor de gemeenten onsterfelijk
gemaakt. Doch tegenover de edelen had
hij eene onverklaarbare onbezonnenheid
aan den dag gelegd, en nog onberadener
had hij gehandeld in de buitenlandsche
aangelegenheden. Zijne eerzucht had hem
verleid om machtiger vorsten te weerstre
ven en naburige prinsen en ranggenooten
tot doodsvijanden te maken. Zoo vinden
wij hem in 1290 in volkomen onvriend-
schap met zijnen adel en in het bijzondere
geval, dat wij hier bespraken, ook met
de Zeeuwsche edelen.
Zeeland Bewesten-Schelde stond onder
de leenhoogheid van den Roomsch-koning,
doch de graven van Vlaanderen waren
daarmede beleend. Nu was het gezag van
den Duitschen keizer in de Duitsche lan
den gedurende dat tijdperk zeer verzwakt
door binnenlandsche twisten, die zelfs
niet veel beter waren dan regeeringloos-
heid; terwijl pausen en bisschoppen el
kander het gezag betwisten. Holland, dat
dat gedeelte van Zeeland in leen had van
Vlaanderen, had zijne opkomende macht
misbruikt door de leenhulde te onthouden
aan de Vlaamsche vorsten, wier macht was
afgenomen door~T>innenlandsche beroerten
en vooral door hunne verhouding tot den
koning van Frankrijk, aan wien het leen
recht over Vlaanderen toebehoorde.
Het verzuim der leenopdracht van Be
westen-Schelde aan Vlaanderen was niet
een overtreding van graaf Flobis, maar
viel ook terug op den Zeeuwschen adel,
als houders van achterleenen. Wel werd
graaf Flobis in zijne nalatigheid gesterkt
door den Roomsch-koning Rudolf van
Habsbubg, die in onvriendschap was met
den graaf van Vlaanderen, welke voor dit
gewest behoorde tot de leenmannen van
Frankrijk, maar de Zeeuwsche edelen
waren nauwgezetter van geweten dan graaf
Flobis in hunne begrippen aangaande hulde
en manschap, zoodat zij zich verre van
ontslagen achtten jegens hunnen Vlaam
schen leenheer, zonder zich te verschuilen
achter eenige gezindheid ten aanzien van den
koning van Frankrijk als opperleenheer
van Vlaanderen, of van den Roomsch-
koning Rudolf, als opperbeschermer van
Rijks-Vlaanderen, gelijk Zeeland Bewesten-
Schelde heette. Van daar, dat zij eischten,
aan hunnen leenplicht te voldoen, ondanks
hun onmiddellijken leenheer graaf Flobis,
van wien het bekend was, dat hij zich
weinig aan plichten, verbintenissen, trak
taten, beloften en zelfs eeden bekommerde,
wanneer zijne onbedachtzame diplomatie
hem dit ingaf.
Onmogelijk is het om hier uit een te
zetten, hoe Flobis zich vijandig gemaakt
had onder de vernederde edelen in Hol
land, hoe hij den bisschop van Utrecht
rechtmatig ontstemd had, hoe hij gehan
deld had met den machtigen koning van
Engeland en de ontevredenheid gaande
gemaakt had van den Roomsch-koning;
hoe hij zich tegenover Vlaanderen had
gesteld, dan weer een dreigende houding
had aangenomen tegen Frankrijk, tot dat
hij eindigt met geheel omringd te zijn
door vijanden binnen zijn eigen gebied en
in zijne buitenlandsche verhoudingen.
Het ontwaken der betere overtuiging
van den Zeeuwschen adel in 1290 had
hem tot eerlijke staatkunde moeten leiden,
maar hij volhardde in zijne onberadenheid,
er ontstond een thans te vermelden verzet
tegen hem in Zeeland, en het bijleggen
van dit geschil, mede eene daad van
onvoorzichtigheid, bracht hem nader tot
den onvermijdelijken afgrond. Dit is het
verdrag van Westhove.
In Maart 1289 verklaren 35 adellijke
en aanzienlijke heeren uit Zeeland, dat
zij, vergeefs beproefd hebbende om graaf
Flobis te bewegen de inbreuken op 's lands
costumen te herstellen, zich verbonden
hebben om graaf Guy van Vlaanderen
hulde en manschap te bewijzen. Werke
lijk erlangen zij den 11 April 1290 het
bewijsstuk, dat zij hunne bedreiging te
Biervliet hebben uitgevoerd, en een paar
maanden later krijgen zij eene vermaning
van den Roomsch-koning om onder de
gehoorzaamheid aan graaf Flobis terug
te keeren. De diplomatie mengde zich in
't geschil, dat scheidsrechterlijk zou uitge
maakt worden; middelerwijl waren de ver
bondenen uitlandig geraakt en tot vergoe
ding voor hunne in beslag genomen bezit
tingen ontvingen zij, elk naar hun rang,
uit de Vlaamsche schatkist, zoodanige
ondersteuning in geld, als hun door hunnen
leenheer was toegedacht.
Eindelijk kwam de ontknooping. De
overeenkomst, gesteld in bewoordingen,
die voor diplomatiek werk van dien tijd,
uitmunten door duidelijkheid en eenvou
digheid, is bezegeld en gegeven „in Wal
cheren, ten Westhoven bi Domborch."
Die plaatsaanwijzing is wellicht niet zoo
zeer eene hoffelijkheid jegens den lands
heer om juist de poorte op te geven, die
graaflijke voorrechtsbrieven bezat, als wel
eene opvatting van de kanselarij, die in
deze brieven niet overal juist is bij der
gelijke opgaven. De inhoud van dezen
brief is zoodanig, dat de graaf de eer aan
zich houdt en voor ons is hij karakteris
tiek, omdat hij aantoont, wat Flobis al
op zich durft nemen, daar wij hem kennen
als iemand, die op het punt van traktaten
niet nauw toezag. De hoofdpunten van
dat verdrag komen hierop neder:
De graaf schenkt volkomen vergiffenis
aan Wolfaabt van Bobselen voor al
hetgeen deze tegen hem had misdaan en
benoemt hem in den graaflijken raad,
i zoodat hij diens adviezen zal volgen, ook
al waren deze in strijd met die der andere
raden. Bobselen krijgt zijne bezittingen
terug en komt onder de bescherming van
den graaf. Heer Wolfaabt verklaart
plechtig, den graaf trouw te zullen raden
en dienen, zelfs al handelde Flobis tegen
zijne meening. Deze overeenkomst wordt
wederzijds aangegaan „ewelyck vaste ende
gestade";' de voorwaarden worden bezwo
ren „op die Heilighen EvaDgelien", en als
een van hen beiden daartegen handelde,
„willen wi" zoo luidt het verdrag
„dat men dien houde voor enen man, die
nimmermeer te geloven is".
Na dit stellige contract zouden wij in
alle eenvoudigheid meenen, dat daarin een
vertrouwbare waarborg was uitgedrukt,
doch niet lang daarna zien wij onzen heer
van Zandenburg, met goedkeuring van den
Engelschen koning een bestand sluiten,
waardoor Wolfaabt en zijne vrienden
nieuwe zekerheid verkrijgen om gedurende
geruimen tijd te gaan en te keeren. Wij
hebben het elders opgemerkt, dat van
sommigen als van ballingen wordt gespro
ken, en inderdaad zien we, dat zij af en
toe het gebied van graaf Flobis als bij
oogluiking bezoeken.
Het is billijk op te merken, dat Flobis
niet zonder reden verstoord was op de
houding van den Zeeuwschen adel. Tijdens
de minderjarigheid van dezen graaf had
het denkbeeld veldgewonnen om Zeeland
Bewesten-Schelde ongemerkt van Holland
los te maken en het te verheffen tot een
zelfstandig graafschap onder de bescher
ming van Vlaanderende handelingen van
Floris en de lessen der omstandigheden
hadden verhinderd om deze allengs vast-
gewortelde gezindheid bij den Zeeuwschen
adel volkomen weg te nemen: eene alge-
heele oplossing der heerschappij over deze
rijksleenen in de macht van het Holland-
sche gravenhuis was eene onmogelijkheid
geworden. Eene botsing der strijdige
staatkundige inzichten was onvermijdelijk.
(Slot volgt