KUNSTHANDEL
van C. H. J. YAN BENTHEM JUTTING!
Levering van alle soorten Drukwerken.
MIDDELBURG, St. Pieterstraat F 33.
DE KLUIZENAAR YAN WESTHOYE;
Er waren echter minder badgasten on
der, althans het aantal zeebaden bedraagt
bijna 500 minder dan in 1892 en wel
3126, of 1765 heeren- en 1361 dames-
baden en dat niettegenstaande deze zomer
vele werkelijk mooie warme dagen heeft
opgeleverd.
Voor het eerst werd dit jaar de binnen
badinrichting in het Badpaviljoen in ex
ploitatie gebracht.' Er werden 136 baden
genomen, waarvan 68 zeewater- en 68
zoetwaterbaden.
Het Paviljoen zelf werd tamelijk be
zocht, natuurlijk het meest wanneer er
des avonds iets te doenwas. Daaronder
versta ik, de verschillende dansavonden
voor de jeugd, de vier concerten en de
matinee der Weenerkapel, de soiree décla-
matoire van den Heer Boi j aards en Mejuf
frouw Spoor, de voordracht van den Heer
Dr. P. H. Bitter, de avond der kinder
operettes, en Koningin's jaardag met de
tableaux-vivants en het panopticum. Er
waren alzoo wel eenige openbare verma
kelijkheden meer dan andere jaren.
De tramomnibusdienst van Middelburg
naar Domburg heeft weder menigeen de
gelegenheid gegeven eenige uren aan Dom-
burg's strand door te brengen, maar na
half September was het aantal passagiers
zoo gering, dat hij den 23en reeds ge
staakt is. Een groot ongerief voor velen,
die van Domburg naar Middelburg moes
ten en de kosten van een rijtuig wel wat
duur vonden, was, dat de omnibus, die
vele jaren dien dienst had waargenomen,
dezen zomer niet heeft gereden en het
is te hopen dat een volgend jaar, daarin
weder zal kunnen worden voorzien. Zonder
subsidie schijnt die dienst echter niet te
kunnen bestaan.
Van nieuwe bouwplannen heb ik niets
vernomen en het ledig staan van enkele
huizen en niet verhuren van eenige
kamers, zal de lust tot bouwen wel niet
aanwakkeren, hoewel aan den anderen kant,
de Heer Vreeburg b. v. wel geen berouw
zal hebben, hij zijn hotel het vorige jaar
zoo heeft vergroot, wanneer ten minste
het aantal logeergasten een bewijs is van
eene voordeelige exploitatie.
In de hoop, dat allen die dezen zomer
op Domburg hebben vertoefd een aange
name herinnering aan onze badplaats zullen
hebben medegenomen, en met een woord
van dank aan inteekenaren en medewer
kers, sluit ik dezen elfden jaargang van
het Domburgsch Badnieuws!
Domburg, 28 September 1893.
H. J. B.
Met belangstelling het stukje „een
voortreffelijk werk" in No. 12 van het
„Domburgsch Badnieuws" gelezen heb
bende, zij 't mij vergund hierover mijne
meening kenbaar te maken.
Voorzeker zoude het een prachtig werk
zijn het zoogenaamde Poosjes-wegje, op
een of andere wijze te verharden en daar
door de in de vorige eeuw te huis behoo-
rende toestand van een verbindingsweg
tusschen twee gemeenten, meer in over
eenstemming te brengen met de billijke
eischen van den tegenwoordigen tijd; of
evenwel het idee van werkverschaffing op
dezen weg van toepassing kan zijn is zeer
twijfelachtig, aangezien de tegenwoordige
toestand (zijnde zwaar opgezand) zich niet
zoude leenen tot bepuimen met boven
bedekking van grint, hetgeen alleen zoude
kunnen geschieden op het gedeelte, dat
op Domburgsch grondgebied ligt (van het
dorp tot den molen). Het eenige zoude
dus zijn de weg te bestraten, waarvoor
alleen de steenen (zijnde zand genoegzaam
voorhanden) zouden moeten aangeschaft,
bijgevoerd en verwerkt worden.
Bevat het geschrevene waarheid dat
ook voor de omliggende landbouwers het
verharden een groote aanwinst zoude zijn,
zoude getracht moeten worden door deze
het vervoer van de steenen kosteloos ge
daan te krijgen en kan ik mededeelen dat
voorloopig reeds een bedrag van twee
duizend gulden voor het aankoopen van
een gedeelte der benoodigde steenen voor
handen is.
Of de raming van aoht duizend gulden,
benoodigd voor het werk, niet wat ruim
genomen is, zoude eene nadere berekening
moeten uitmaken.
Het grootste bezwaar zal evenwel zijn,
wie, na de bestrating, als onderhouds
plichtige zal aangewezen kunnen worden.
Kan hierover iemand eenig licht doen
opgaan, verklaar ik mij, des gewenscht,
gaarne bereid te trachten het werk verder
tot een goed resultaat te brengen.
LANTSEEEK.
(1 JULI 1786),
3) door
J. G. FR EDERIKS.
Bijna een halve eeuw later heb ik den
pseudo-hermiet gekend, als ik tusschen de
schooltijden te Domburg bij hem kwam.
Mijne voorstelling van hem komt meer
van de vraag mijner onderwijzers, of ik
dit of dat nog van hem wist, dan uit
mijne kinderlijke herinnering. Volgens
die mededeeling waren zijne oogen eerder
rood dan bruin, terwijl de familie smaak
schijnt gehad te hebben in donkerblauwe.
Hij droeg lang krullig haar, dat geheel
wit geworden was. Zijne tanden had hij
nog alle, behalve één, dien hij er met een
spijker uitgehaald had, „portaan" (pour-
tant). Wel was ik op Duinvliet meer
malen meegeloopen, als iemand met het
geweer in de hand rondging, zonder te
spreken, en listig en valsch rondglurende,
tot dat het geweer knalde, waarvoor men
spoedig leert, niet meer te schrikken.
Maar dan lag er op het pad een bloedend
konijntje dat net over de dreef wilde
wippen, toen het geweer naar boven ging;
of er viel zulk een mooi dik vogeltje,
dat snip heette. Een wreed ding, dat
jagersbedrijf! Het ergste daarvan, is dat
zwijgende rondloeren.- men wist dat ze
kwaad gingen bedrijven.
Die stilte was ook den ouden man
eigen, en akelig was het na het eten
als ik niets hoorde dan de Friesche klok
aan den muur, die met een deuntje
tikte, of de pomp die knarsend piepte op
de markt voor het Domburgsche „stad
huis", zooals dat heette. Dan begon een
rooftqcht, die mij nog schuwer dan ge
woonlijk voor den grijsaard maakte. We
gingen naar het hoenderhok en hij nam
daar steelsgewijze een ei weg. Met
geheimzinnige manieren, een dreigenden
blik en opgeheven vinger, gelastte hij mij
te verzwijgen, wat ik zou zien, en trou
wens eiken schooldag zag. „Ja, Groot
vader!" „Vader, moet gij zeggen!" luidde
het, want de man was al lang tachtig
jaar geworden, en kon mij niet meer van
zijn zoon onderscheiden, die evenzeer vijf
jaar geteld had, als ik op dat oogenblik
deed. Hij stal nu zijne eigene eieren,
en verstopte die tusschen de takkebossen
in het schuurtje. Schoon ik dat niet
goed begreep, vond ik het kluchtig, en
bewaarde het geheim met groote zorg
vuldigheid; maar Grootmoeder haalde het
ei trouw weg en de oude man merkte
het niet eens; waarover ik in mijzelven
innig verheugd was. Eene andere bijzon
derheid gold zijne reisplannen op den
leeftijd, dat hij niet meer naar de kerk
kon gaan. Als mijn Vader bij hem kwam,
toen wij Duinvliet bewoonden, kreeg hij
altijd de opdracht om een almanak mee
te brengen, als hij naar de stad ging;
een met de voorspellingen van Don An
tonio Magino, om het weer te leeren
kennen, dat men verwachten kon; bene
vens en vooral de watergetijden, want hij
moest met den beurtschipper naar Ber
gen varen, om Brabant te bezoeken. Er
waren dan ook drie exemplaren van zulk
een dubbeltjes-almanak in huis, en ik
wist die desverlangd voor den dag te halen.
Dan zette Grootvader zijn bril op en las
de tallooze kleine cijfers van de water
getijden door; raadpleegde de schijnge
stalten der maan en misschien meer astro
nomische bijzonderheden, totdat de kalen
der aan zijne aandacht ontsnapte en een
paar kleine vuisten het boekje in veilig
heid Iiu.Lten, tot nader en vernieuwd
bevel, om een ander uit de stad mee te
brengen, op den volgenden marktdag.
Eindelijk kwam er een winter, waarin
het heel koud werd, en de vijver toege-
vroren was, zoodat men er gerust met
het sleetje op mocht. Naar de school
gaan was geruimen tijd niet doenlijk. En
toen het ijs allang weg was, hoefde het
niet zoo haastig. Bij mijne terugkomst,
was Grootvader gestorven in de maand
Februari; het was toen net zoo koud
geweest. En ze hadden hem begraven
bij de kerk te Domburg, heel dicht bij
den toren, aan den zonnekant.
Dat was het uiteinde der geschiedenis
van den Kluizenaar van Westhove.
Amsterdam.