AAGTEKERKE.
EEN ZOMER BUITEN,
aangekocht van gelden, op eene inteeken-
lijst bijeengebracht. 's' Avonds hadden
eenige badgasten zich vereenigd tot het
geven van een paar tableaux-vivants, die
goed geslaagd mogen genoemd worden,
terwijl tot slot een groep wassenbeelden,
werd vertoond, verschillende personen aan
het strand te Domburg voorstellende,
welke beelden, door den spullebaas opge
wonden, eenige passende houterige bewe
gingen maakten. Na afloop der voorstel
ling traden een paar muzikanten op en
werd door velen nog geruimen tijd aan
het dansen deelgenomen.
De zaal was eenvoudig maar netjes
met guirlandes versierd en de buste der
Koningin prijkte onder vlaggen en groen
in het midden.
Onder dezen titel verscheen onlangs bij
de heeren J. C. W. Altobffer te Mid
delburg, eene plaatsbeschrijving van boven
genoemde gemeente, waarin veel belang
rijks zoo over den ouden toestand en
bevolking als over plaatselijk en kerkelijk
bestuur, onderwijs enz. gevonden wordt.
Een dergelijk werk, vooral van kleinere
gemeenten, blijft uit den aard der zaak
meestal tot een kleinen kring van lezers
beperkt, bestaande uit hen, die in de
onmiddelijke nabijheid wonen en enkele
belangstellenden, die er eene bijzondere
studie van hebben gemaakt.
Maar, en hierom wenschten wij de aan
dacht op dit boekje te vestigen, voor hen
die des zomers op Domburg vertoeven
en die, na van zee, duin en bosch volop
te hebben genoten, nog wel eens iets van
het overige eiland Walcheren wenschen
te zien, ligt eene wandeling naar Aagte-
kerke voor de hand en dan zullen zij,
die van het lieve landelijke dorpje iets meer
willen weten, een goede gids en bericht
gever vinden in het hier genoemde werk.
De naam van den schrijver, den heer
H. M. Kesteloo, secretaris zoowel van
Aagtekerke als van Domburg, is een waar
borg voor de juistheid van de daarin ver
melde bijzonderheden en de prijs 0,80)
behoeft den kooplustigen niet af te schrik
ken. Moge een drukke verkoop het bewijs
leveren de schrijver geen nutteloos werk
heeft verricht en hij daardoor voor zijne
moeite en de uitgever voor zijne gemaakte
kosten worden beloond.
H. J. B.
door
8) WILLEBRORD.
In de keuken had Neele bijna dagelijks
gezelschap van een oud mannetje, dat
versleten en kromgewerkt, voor den dokter
boodschappen deed en in het armhuis
werd verpleegd, sedert hij, kort geleden,
zijne vrouw had verloren. Zij waren
vijf en vijftig jaren getrouwd geweest en
hij had jaren lang gebeden, dat hij haar
voor mocht gaan, maar het had zoo niet
mogen wezen. De schoonste dag van hun
leven, was de gouden „brulofte," geweest.
Dat was een dag waarvan het oude kereltje
gaarne vertelde. Menschenlieveoveral
hingen vlaggen uit, en bij zijn huisje op
het achterpad, hadden de buren „een eere-
poorte van groen en blommen opgericht.
En wat 'n vracht menschen kwaemen
filsteeren, en ieder bracht 'npersentje mee;
ze waeren glad rieke die daegen. Nog
vijf jaar had zijn vrouwe geleefd, maar
zij was herg crebentig geworden, en op
't lest miserabel zwak. Toch viel het
hem zoo zwaar, toen zijn goeie Kriene
weg was gegaen. De oude man kon niet
meer op zijn eigen blijven en moest in
't armhuis, met kwaadsprekende wuven,
en dikwijls zatte venters. Als zijn doch
ter in de stad nu maar geleefd had. O!
da was zoo'n best kind voor d'r ouwers
maar God had die lieveling weggeroepen,
toen zij van haar zevende inlag;" Ze trok
zoo vee op joe, Neele, zei hij haperend,
en dan keek hij haar met zulke be
droefde oogen aan en drukte haar hand
zóó innig tusschen zijn magere vingers,
dat het hart van het meisje opensprong
en zij niet nalaten kon, om het gerimpeld
voorhoofd van den ouden man eens recht
hartelijk te kussen. Het eenige verlangen
van den ouden Lbin was, om het armhuis
te verlaten, en bij een nichte, die op het
achterpad weunde, in uus te kommen,"
want daar kon hij krek op de begraafplaats
zien en hij wist hoe bij den derden popu
lier van den ingang afgerekend, „de plekke
was waer Kbine was weggestoken en waer
hij eens neflens haar hoopte te liggen,
Doch hij vreesde dat het niet gaan zou,
want de nichte moest twee gulden 's weeks
hebben en de armmeesters wilden maar
een daalder geven. Och! Och! hij zou
het toch zoo graog willen. O! zoo graog!
Terwijl Cornelia bij den dokter woonde,
had Jeanne den tijd niet nutteloos laten
voorbijgaan. Itustiger van aard dan hare
zuster, zat zij, na moeder aan het huis
werk te hebben geholpen, dagelijks met
haar naaisel in een hoek van de gelagkamer,
en de vruchten van dien arbeid werden,
op verzoek van de juffrouw te Amsterdam,
aan behoeftige gezinnen uitgereikt. Al
de buurvrouwen waren het eens dat zij
nooit zulk een vlugge werkster hadden
gezien, die als met de naald tooverde.
Buurvrouw Jasperse had onder haar acht
kinderen, een ongelukkig meisje, krepel
en mismaakt, en meende dat als haar
Mietje ook zoo vaardig met de naaide kon
omgaan, zij levenslang gebrood zou wezen,
waarop Jaane antwoordde dat zij dan
maar iedere morgen komen moest, en zoo
werd deze stumperd de eerste dankbare leer
ling. Spoedig kwamen ook andere moeders
voor haar meisjes vragen en kreeg de onder
wijzeres een achttal kinderen om zich heen.
Daar de gelagkamer ongeschikt was, werd
er in de buurt een ledigstaand vertrek
gehuurd en omdat de meeste leerlingen
te huis op jongere broertjes of zusjes
moesten passen, gaf Jane vergunning, dat
deze mochten meekomen, en zoo werd er
aan de naai- en breischool ook een soort van
bewaarschool verbonden. De naaivrouw
gelijk het meisje spoedig werd genoemd,
had geleerd om met kinderen omtegaan
en daar zij de gave bezat om onderhoudend
te vertellen, wist zij haar volkje zóó te
boeien, dat school en naaiwinkel door
allen gaarne werden bezocht. Nu trof
het toevallig, dat de meester der open
bare school een twintig jarige dochter
had die aamborstig en zwak was, en die
Jane met toewijding ter zijde stond, zoo
dat deze hoop had, dat na haar vertrek,
het werk niet zou worden opgegeven, maar
met wat ondersteuning uit Amsterdam, in
stand kon blijven. Het was, zoo als
moeder Caljouw zei, „een bovenst best maar
armetierig boeltje." De kale kamer werd
verlicht door een klapvenster, waarvoor
een wilde wijngaard als zonnescherm diende,
de muren waren geel en groen door de
vochtigheid uitgeslagen, en hier en daar
waren enkele op bordpapier geplakte pren
ten opgehangen; van de roode vloerpla
vuizen waren er weinigen meer heel, wat
een voorrecht was, daar de klompen er
nu minder luid op klotsten. Aan een
paar onderschraagde planken tot tafel
dienende, zaten, op geleende kerkstoelen,
de matres met de meisjes te werken,
waarvan er een paar beurtelings de kleintjes
moesten bezig houden, die nu en dan
rondhuppelden op de maat van een lied
door het geheele gezelschap gezongen.
Het schooltje ging best, omdat de stille
Jane er zich geheel aan toewijdde en de
schoolmeester zei terecht dat de meid er
„krek voor geknipt was."
De vroegere dienstbode van den dokter,
was geheel hersteld, en de tijd verstreken
waarvoor Cornelia zich verbonden had.
Zij zag tegen het vertrek op, want zij was
gewend geraakt aan haar werk en aan den
huiselijken kring; ook met de juffrouw
kon zij het best vinden, terwijl zij, na
de goede terechtwijzing, over den ouden
heer niet meer te klagen had. Juffrouw
Sas betuigde bij het afscheid, dat zij nog
nooit zoo goed geholpen was, en zulk
een vlijtige meid had gehad.
Op een der laatste dagen van October,
kwam Jeanne haar zuster afhalen. Het
was een heldere najaarsmorgen, de akkers
waren reeds omgeploegd, maar tusschen
de voren glinsterde de neergeslagen
dauw, welke zich ook vertoonde in mil-
lioenen diamanten, flonkerende op de fris-
sche weilanden, waar het vee herkauwend
en staartenzwiepend zich koesterde in de
zon. Aan den westkant schenen de dui
nen een gebergte met veelkleurige zachte
tinnen, waartegen de roode daken van
huizen en schuren, schier verscholen in
het akkermaalshout, levendig afstaken.
De stilte werd door niets gestoord dan
door het klepperen der dorschvlegels in
de verte, het loeien van het vee en het
nauwlijks hoorbaar ruisschen van de gol
ven achter de duinen.
De meisjes gingen eerst over het smalle
voetpad, dat zich schilderachtig kronkelt
door het landschap, maar de zee oefende
haar bekende aantrekkingskracht, en zij
konden geen weerstand bieden aan de lust
om over de duinen te klimmen en in de
zachtkens aanbruisende baren, een verfris-
schend voetbad te nemen. Aan stof tot
gedachtenwisseling ontbrak het niet, want
het werd tijd om aan vertrekken te den
ken. Cornelia sprak nog van uitstellen»
doch hoewel Jeanne er niet minder tegen
opzag om den huiselijken kring en vooral
haar schoolkinderen te verwisselen met
de ledigheid in de deftige woning te
Amsterdam, oordeelde zij het verstandi
ger om heen te gaan, en las zelfs hare
zuster in vriendelijkheid de les, omdat
deze zich wat „grielig" aanstelde, door
aan Pietebs aanzoeken voet te geven.
Er werd dan ook 's avonds aan moeder
medegedeeld, dat zij over tien dagen ver
trekken gingen, en hoewel deze meer dan
eens herhaalde, dat zij de „meissen" zoo
lief had gekregen of 't haar eigen kinder»
waren, begreep zij toch, dat zij er geen
dagen meer mochten „bijplakken", waar
de goede juffrouw te Amsterdam zeker
op tegen zou hebben.
De nog overige week vloog om, en toen
zij den laatsten avond in de keuken bij
elkander zaten, konden zij nauwlijks begrij
pen, hoe zij den eersten dag, dat vertrek
ongezellig hadden gevonden. De goede
oude moeder verzekerde op nieuw, dat
de meisjes ten allen tijde terug mochten
komen, maar dan zonder een rooien duit
te betalen. Zij vond het echter goed,
dat zij heengingen, vóór dat de winter
kwam. Jane was een stille meid, die
door de goedheid van de juffrouw te
Amsterdam, haast al de armen van het
dorp van nieuwe onderkleeren had voor
zien, en hoewel Gillis, gelijk de basinne
aan 't draaien van haar zak wel had ge
merkt, het meisje „graag liën mocht",
was daar geen kwaad bij, maar haar lieve
Neele, waarvan moeder eigenlijk zielsveel
hield, was zoo op en 't op een boerin
geworden, dat het scharrelen met Pietee
ten lange leste, wel eens op katjesspel
zou kunnen uitloopen. Cornelia ant
woordde niet, maar er druppelden nu en
dan dikke tranen op de hemden, waaraan
zij den geheelen dag had zitten pikken»
en die voor Pieter bestemd waren.
Des avonds kwam de jongen nog goeden
dag zeggen, en toen het meisje hem uitliet,
drentelden zij nog wel een uur lang over
het erf, want het kostte aan Neele ver
bazend veel moeite om den mallen jongen
over te halen, het loon aan te nemen,
dat zij bij den dokter verdiend had, en
zij was onvoorzichtig genoeg om er bij
1 te voegen dat zij voor hem nog wel tien-
malen harder en tienmalen langer had
willen werken, welke verzekering op
gebruikelijke wijs bekrachtigd werd.
Geen half uur na het afscheid, kwam
de jongen waarlijk weer aankloppen, en
toen was het van nieuws af aan weer
fieselen in het deurgat, tot dat moeder
om negen uur zei, dat er aan dat gebab
bel en gezoen, een einde moest komen,
wat geschiedde met een kus, waaruit wel
een dozijn anderen zouden kunnen ge
maakt worden.
Nadat het gezin te bed lag, moest
Leune nog opstaan om een kommetje
water te halen, „daar Neele erg den
beverik kreeg en maar niet tot juien koste
komme". Eindelijk werd het rustig in
huis, maar de dag was nog niet lang aan
den hemel, toen er zacht aan het venster
werd getikt; in een ommezien was Neelb
weer aan de voordeur, maar nu begon
moeder, die met Maatje in de andere
bedstede lag en door het afschuiven der
„riengels" wakker was geworden, zoo te
grommen over dat herhaalde afscheid,
„dat de weergaasche joengen gauw de
plaete poetste" en het bij een enkele
kus bleef.
Wordt vervolgd.)}