Groote Zaal van liet Badpaviljoen.
TOONEELVOORSTELLING
DOOR KINDEREN.
JORINDE en JORINGEL.
De Varkenshoeder.
EEN ZOMER BUITEN,
KeisgelegeDleden.
Dagelijks van Middelburg naar Domburg
een tramomnibus des nam. l'/2 ure (afrit
Groote Markt, .Nederlandsch koffiehuis
J. M. van dek Haest) en terug van
Domburg des nam. 8'/2 ure (afrit Hotel
Schuttershof). Prijs f 1,enkele reis
en 1 25 voor heen en terug op den
zelfden dag.
Wisselkantoor.
Tot wisseling van buitenl. muntspeciën
bestaat bij den heer H. M. Kesteloo gele
genheid.
Zaterdag 26 Augustus 1893,
OPVOEBING VAN
Een sprookje in Operettevorm
IUST DRIE AFDEELINGEN.
gevolgd door:
Operette in twee bedrijven.
Aanvang 7% nre.
Entrée S5 cent.
Houders van kaarten hebben vrijen toegang
Domtrarg?, 24 Augustus. Ander
maal gaf de le Oostenrijksche Dames-Kapel
„Willstedt" hier 11. Vrijdag en Zaterdag,
twee concerten en eene matinee musicale,
die druk bezocht werden. Door de groote
warmte in de zaal hadden de meeste be
zoekers buiten op het terras een plaatsje
gezocht en genoten daar, behalve van de
muziek, ook van den schoonen avond na
een* werkelijk heeten dag. Na afloop der
concerten werden nog eenige dansnummers
ten beste gegeven en scheen de bijna
tropische hitte in het lokaal geen hinder
paal voor het dansen te zijn, daar zeer
velen gedurende een paar uren daaraan
deel namen.
Zaterdag a. s. worden weder een paar
kinderoperettes opgevoerd en zij die zich
„Aschepoester", „De Prins van SindSneeuw
wit en Rozeroodenz. herinneren, zullen
zeker ook gaarne deze voorstelling gaan
bijwonen.
Domburg is op dit oogenblik goed be
zocht. Het aantal logeergasten is juist
even groot als verleden jaar om dezen
tijd nl. 758. Vreemd is het wel, dat
niettegenstaande de vele warme dagen, het
aantal genomen zeebaden nog ongeveer
300 minder is dan verleden jaar en oefent
dus de temperatuur van de lucht niet
zulk een grooten invloed uit als men
oogenschijnlijk meenen zou.
door
7) WILLEBRORD.
Toen het meisje den eersten ochtend
werd gescheld, schemerde het morgenlicht
pas even door de reten der pannen. Terwijl
zij opstond en zich den slaap uit de oogen
wreef, kon zij niet nalaten te denken,
wat haar eerzame dienstmaagd, de puntige
Heintje te Amsterdam, wel zeggen zou,
indien zij eens een blik kon slaan op dien
ongeredderden rommelzolder onder de
hanebalken. Wat zou zij een verbaasd
gezicht zetten, als zij haar oudste juffrouw,
die alles op zijn elf en dertigst gewoon
was, nauwlijks herkennen kon in een
boerendeern met verweerde wangen, ruwe
handen en verwarde haren, pas opgestaan
van een op den vloer neergelegde stroo-
matras. Maar nog meer zou de bedaagde
huishoudster hebben opgehoord, indien zij
de juffrouw met een vroolijken lach had
hooren betuigen, dat zij opperbest gesla
pen had, veel verkwikkelijker dan menig
maal in het zachte bed van de mooie
kamer op de Keizersgracht.
In plaats van minstens een uur met
kleeden bezig te zijn, was zij nu, na een
paar minuten, op de kousens naar beneden
geslopen, en aanstonds lustig begonnen
met wat losse musterd het vuur in de
keuken aanteleggen, om vervolgens in het
schuurtje te gaan poetsen en daarna de
kamers op te redderen, door de kinders
danig overhoop gehaald, en welke „voor
achte aan kant moesten zijn."
Die dagen waren haast al te druk, maar
het nu weer gezonde meisje, was voor geen
klein gerucht vervaard en de juffrouw zei
meermalen, dat zij zich dapper door den
rompslomp heen wist te slaan. Toch liep
zij wel eens gevaar om bij het voortdurend
zorgen voor anderen, te weinig op zich
zelf te leggen, zoodat zij er door ver
moeidheid nauwlijks toekomen kon om
zich tegen den avond wat optereënj doch
juffrouw Sas wist daar raad op en was ge
woon, om als 't ruwe huiswerk afgeloopen
was, hare dienstbode „met 'n teele met
water, 'n zeepteste en 'n plattezeuge naer
't schuurtje te stieren om d'r eige op te
kuussen, want 'n vuule todde, zei zij, wil
ik niet in m'n kaemer zie."
Dat lichamelijke zindelijkheid meer is
dan een hebbelijkheid en wel een deugd
mag heeten, leerde Cornelia in die dagen
pas goed begrijpen. De kruideniersvrouw
scheen een goed oog op het meisje te
hebben, en poogde haar over te halen
om in Vlissingen te komen dienen. Zij
zou er een bruin leven hebben, verzekerde
zij, want de meeste meiden, waren het
goede niet waard dat men haar deedal
wat zij verdienden hingen zij aan 't lijf
en in plaats van werken en sparen, slen
terden zij liefst met soldaten en matrozen
door de stad. Neele antwoordde, dat zij
dit aanbod niet kon aannemen, daar zij te
Anfsterdam verbonden was. Toen de
logeergasten na een week vertrokken, was
de noodhulp reeds zoozeer aan den nieuwen
toestand gewend, dat zij met een gevoel
van dankbaarheid het fooitje aannam, dat
de Vlissingsehe juffrouw haar bij een
vriendelijk afscheid in de hand stopte.
Werkelijk begon zij zich langzamerhand
meer te huis te gevoelen in den kring
dien zij zich zelf gekozen had, en zij kon
zich voorstellen, dat zij zich daarin op
den duur wel gelukkig zou kunnen ge
voelen. Toen zij als achtienjarig meisje
voor het eerst uit verplegen ging, was zij
werkzaam bij een zeer deftige familie, waar
zij met de grootste welwillendheid bejegend
en in den huiselijken kring opgenomen werd.
Na enkele weken, was zij in denken,
spreken en doen als vereenzelvigd met die
fijn beschaafde omgeving, wat bij hare
terugkomst in het gesticht wel eens tot
scherts aanleiding gaf, daar men haar een
tijdlang „de freule" noemde. Nu onder
vond zij juist het tegendeel en scheen het,
als of de dagelijksche omgang en de stof
felijke vermoeienis de helderheid van den
geest ietwat benevelden, en het levenside
aal, dat bewust of soms schier onbewust aan
ieder jongmensch voor den geest zweeft,
zich in steeds beperkter vorm vertoonde.
Cornelia meende, dat zij zich volkomen
bevredigd zou kunnen gevoelen om als
de vrouw van Pieter op een dorp in
den arbeiderskring haar leven te slijten
en een aantal kinderen groot te brengen.
Moeder te zijn, was haar lieflijkst droom
beeld en kinderen waren haar hartelust.
Wanneer zij het maar eenigszins snappen
kon, wipte zij in bij den arbeider naast
de deur, om met de guus te stoeien en
jolig rond te tollen en zij dacht wel eens,
hoe zij gaarne haar geheel vermogen zou
willen geven, om zulk een lief vet molletje,
als waarvan buurvrouw onlangs ingelegen
had, het hare te mogen noemen en op
te kweeken.
Zelden dacht zij aan het leven te Am
sterdam, en wanneer het haar voor den geest
kwam, zag zij het als in een grauwen
nevel. In de laatste jaren had zij zich
nooit gezonder en opgewekter gevoeld,
en wanneer zij aan den arbeid was, kon
zij met haar frissche jonge stem zóó lustig
zingen, dat de juffrouw wel eens vroeg,
of zij soms lijsters in de familie had.
Opmerkelijk was het, hoe dezelfde neigin
gen, vroeger bij eigen dienstboden afge
keurd, zich nu bij haar zelf vertoonden.
Zoo kon zij lange praatjes houden met
buurvrouwen over de onbeteekenende dorps
nieuwtjes, en in den winkel mee klagen
over den slechten tijd, die bij ons soort
van menschen altijd het zwaarst neerkwam,
en wanneer dan de juffrouw over 't lange
wegblijven wat zwart keek, had zij ter
stond een beuzel bij de hand om het feit
te bewimpelen.
Des Zondagsnamiddags woonde zij de
godsdienstoefening bij en de vorige meid
had gezegd, dat zij nergens rustiger dan
daar uitsliep. Het was een klein kerkje,
schilderachtig door kaalheid en waarin
zelfs geen gordijn voor de boogvensters
hing, zoodat de zonnestralen ongehinderd,
door de in lood gevatte, meerendeels
gebarsten ruitjes flikkeren konden op de
grauw uitgeslagen muren, op het donkere
houtwerk van predikstoel en banken, en
op een paar overoude grafzerken van
rooden zandsteen, gemetseld in den vloer
van grauwe plavuizen. Het meisje had
zich voorgenomen een goed voorbeeld to
geven, door wakker te blijven en te luis
teren, maar het geestelijk voedsel, dat een
evangelist brommend en galmend toediende,
doch dit was zóó onverkwikkelijk dat
Cornelia, na een tijdlang met Klaasvaak
te hebben geworsteld, als het meerendeel
der aanwezigen zoetkens insluimerde. Het
leek haar of d© kerk langzamerhand door
andere menschen werd gevuld en zij ver
beeldde zich dat haar huwelijk met Pieter
voor den predikstoel werd ingezegend.
Toen zij het jawoord wilde geven, schrikte
zij, in het stille oogenblik voor 't afgeven
van een gezang, klaar wakker, en 't was
zeker bizonder toevallig dat juist werd
opgegeven psalm 141, vs. 3
„Zet, Heer, een wacht voor mijne lippen
Behoed de deuren van mijn mond,
Opdat ik mij tot geenen stond,
Iets onbedachtzaams laat ontglippen."
Des avonds mocht zij een paar uurtjes
uitgaan, en bezocht een moei van Pieter,
eene weduwe die in de kom van het dorp
woonde. Die goede vrouw had vernomen,
dat haar neef met Neele zoo wat aan
't scharrelen was, en nam de gelegenheid
waar om op een vast verkeer aantedringen,
want beter jongen en die haar oprechter
meende, zou zij zeker nooit kunnen krijgen,
en zoon kante meid als zij was, zou net voor
hem passen. Het meisje kon slechts
herhalen, dat eene verbintenis te Amster
dam haar verbood aan die neiging toete-
geven. Als of het spel sprak, werd, terwijl
zij over deze zaak spraken, de klink van de
deur opgelicht en trad Pieter binnen.
Cornelia voelde dat zij rood schoot
en haar hart begon te kloppen of het uit
den boezem zou springen. De jongen
merkte het wel, want hij scheen nog
vriendelijker dan anders te spreken, waar
door langzamerhand de ontroering vermin
derde, en zij zonder haperen aan het ge
sprek kon deelnemen en onder het gebruik
een bakje slappe koffie met een spekje, en
een stukje brood vloog de tijd om.
Toen Cornelia te huis kwam, kon zij,
wat nog niet dikwijls gebeurd was, den
slaap niet vatten, want gevoel en verstand
waren weder in hevigen tweestrijd. Het
vurige hart gaf haar in, dat niemand als
Pieter haar gelukkig zou kunnen maken
en da.t zij alles met hem zou willen dragen
en lijden, maar het koele verstand zei,
dat de glans, waarin zij het tegenwoordige
aanschouwde, slechts een weerschijn was
van de liefde, stralende uit haar hart en
dat de werkelijkheid geheel iets anders
zou te aanschouwen geven. Een inwendige
stem fluisterde haar in, dat zij zich door
hersenschimmen liet verblinden en dat
eene verbintenis met een boerenknecht
onmogelijk beider huwelijksgeluk duur
zaam bevorderen kon. Toen zij had uit
geschreid, sliep zij met die verstandige
opmerking in, maar tochdroomde
zij van den jongen.
Wordt vervolgd.)
Gevonden voorwerpen.
In de leeszaal van het paviljoen: een
gouden speld, de knop heeft den vorm
van een blaadje met steentjes ingelegd.