Groote Zaal van het Badpaviljoen.
Dinsdag I en Woensdag 2 Aug. 1893
CONCERT
Groote Zaal van het Badpaviljoen.
Vrijdag 4 Augustus 1893
DANSMUZIEK.
EEN ZOMER BUITEN,
AMUSEMENTEN.
van de
le Oostenrijksche Dames-Kapel
Entrée 49 cent.
Aanvang 7 nre.
Bonders van kaarten vrije toegang.
Kinderbal tot 9 inir.
Aanvang 6-£ ure.
Domburg, 27 Juli. Gisteren avond
gaven Mejuffrouw J. Spook en den Heer
W. C. Roijaabds in de zaal van het Pavil
joen, de aangekondigde Soiree Déclama-
toire.
Niettegenstaande de hevige regen en
onweersbuien was de zaal tamelijk goed
bezet en voldeden de verschillende voor
drachten goed, te oordeelen naar het
herhaalde applaudissement. Jammer was
het, dat het laatste nommer van het
programma nl„Een stortbui," niet werd
uitgevoerd. Gaarne toch hadden wij beide
personen ook nog eens als tooneelspelers
gezienmaar volgens den heer Roijaabds
was het tooneeltje minder voor de op
voering geschikt en las hij daarom in de plaats
daarvan een gedicht van Alfbed de Musset
voor.
Naar wij vernemen komt Dr. Mezger
heden avond op zijne villa en schijnen
weder verscheidene voorname en adelijke
personen zich onder zijne behandeling te
zullen stellen, te oordeelen althans naar
de vele aanvragen om plaats in de verschil
lende hotels.
door
3) WILLEBRORD.
Door de verweerde ruiten zag men over
het erf achter het huis op een houten
schuur, waarin een paar jongens aan het
werk waren, terwijl op het tusschen gelegen
bleekveld, een deftige haan met zijn hoen
ders rondkuierde. Bij het huis stond
een boerenmeisje, wier stevige bruine armen
sterk afstaken tegen een wit en blauw ge
streepte borstrok, een koperen ketel en
blikken bakken te schuren, welke daarna
werden weggezet onder een afdakje met
grauwe pannen, waarop een paar bossen
huislook groeiden, waarvan de stekelige, hel
der groene blaren fraai met paarsch gepunt
waren. Cornelia, de oudste zuster, had
gelegenheid dit, alles op te merken, terwijl
Jeanne, die kalmer van natuur was, en het
bekende sprookje zóó glad wist voor te dra
gen, dat niemand aan de waarheid zou kunnen
twijfelen, met de reeds bejaarde herbergier
ster onderhandelde. Deze scheen eerst
weinig zinnigheid te hebben om vreemde
juffrouwen in huis te nemen, maar zij
veranderde als een blad aan een boom,
toen het briefje van den ouden kassier,
„die kwaed geld op 't bedrief" had, voor
den dag kwam en de binnengeroepen
dochter Leuntje het haperend voorlas;
ook de koetsier wilde, naar hij zeide,
een duit in 't zakje leggen, door te ver
zekeren, dat hij nog nooit vriendelijker
meisjes achter zijn paard had gehad, en
ze te prijzen als oude vriendinnen.
Eindelijk gaf moeder, ook op aandrin
gen der dochter, toe en werd er besloten
dat de zusters ieder voor drie gulden in
de week kost en inwoning zouden verkrij
gen. De zaak was nu beslist en welgemoed
zagen zij de toekomst tegen, waarschijnlijk
te meer, daar alles op dien schoonen lente
morgen er vriendelijk uitzag. De bladeren
stonden op het punt om uit te bottende
zon scheen helder en op een boomwei
achter de schuur, genoten een paar wel
doorvoede koeien van het frissche jonge
gras. Het was een tafreeltje, dat de zusters
eenigszins herinnerde aan de schilderij
van Dillens in de voorkamer te Amsterdam.
De moeder, een ruime vijftiger, had een
goedig en vriendelijk voorkomen, doch was
blijkbaar geen sterke vrouw en sedert
jaren weduwe; de oudste dochter, die wij
reeds hebben leeren kennen, zal ruim vijf
en twintig jaren zijn geweest. Tegen den
middag vermeerderde de hoop klompen
voor de achterdeur, toen de jongste dochter
Tanne, een twintigjarige deern met haar
broeder Gillis, een jongkerel van drie
en twintig, van het veld kwam en de
kleine Maatje uit de school. Dat meisje
van een jaar of vijf, scheen aller lieveling
te wezen en basinne Caljouw, zoo heette
de oude vrouw, vertelde in stilte aan
Cornelia, dat het kind eigen tl yk een doch
tertje van Leuntje was, die wat sterk
had verkeerd en wier jongen haar „lillik
(h)ad laeten zitten, toen er een kleintje
op 't pad kwam." Het middagmaal werd
door de zusters in de gelagkamer gebruikt,
en zij waren het ééns, dat zij zich op
haar reizen, vooral in afgelegen streken
van Beijeren, dikwijls vrij wat meer hadden
moeten behelpen.
De namiddag werd besteed met een
wandeling door de duinen, waarvan men,
vooral toen de zon ten ondergang neigde,
een schilderachtig gezicht over de zee, de
omstreken en het dorpje had, waar uit iedere
schoorsteen een pluim kronkelde van blauwe
rookwolkjes als een bewijs dat het avond
eten te vuur stond. Op den terugweg
ontmoetten zij menige stevige deern, die
met een zware bos geurige klaver naar
huis ging, of haar pak had neergelegd
op de veldslee, waarmede stoere boeren
van den arbeid terug kwamen. Na nog
een praatje met de huisgenooten te hebben
gemaakt, klommen de zusters naar het
voor haar gereed gemaakte zolderkamertje
waar het beddengoed wel grof, maar zin
delijk was en met de gedachte dat zij
onder deze eenvoudige goede menschen,
wel eenige maanden met genoegen zouden
kunnen doorbrengen, sliepen zij rustiger
in, dan menigmalen na een der eindeloos
lange dagen in het deftige huis te Am
sterdam
Gewekt door d« zonnestralen, schijnende,
door de ruitjes boven het kleine klapven-
ster, stonden zij dadelijk op, kleedden
zich eenvoudig en wandelden reeds vroeg,
door Tanne den weg gewezen, naar de
duinen en het strand. Het verschil van
aard der zusters viel hier in het oog. Nadat
Jeanne een tijdlang langs de zee had
gewandeld, en zich de voeten even had
laten besproeien door de bruisende branding,
ging zij met het boerenmeisje op een be
schaduwd plekje, zóó gezellig zitten keu
velen, als of zij elkander al jaren hadden
gekend, terwijl de nieuwe vriendin een
plaats kreeg in het schetsboekje „krek
of ze leefde." Cornelia daarentegen
was uitgelaten vroolijk, liep telkens zoo ver
mogelijk in zee, draafde dan weer langs
het strand, klauterde het kluwende zand
der steile duinen op, plukte bloemen in
de dalen en kwam dan met hoog opge
schorte mouwen, hijgende, blazende en
zingende bij hare rustige zuster, met de
verklaring, dat zij nog nooit zóó van de
vrijheid genoten had en ieder oogenblik
den goeden pastor Kneipp zegende aan
wien zij het dankte, dat zij nu zonder
eenigen hinder kon rondloopen en zelfs
de scherpe schelplagen aan het strand
hare geharde voeten niet bezeerden.
Het eenvoudige middagmaal werd aan
een afzonderlijk tafeltje in de keuken ge
bruikt, daar een gezelschap „speeleriejers"
uit Middelburg in de gelagkamer koffie
dronk. De zusters vonden het grappig
daar „de erepels" te gebruiken, welke zij
voor de aardigheid, zelf mede hadden
helpen schillen. Een donderbui verhin
derde dien middag uit te gaan, maar de
keuken toen zij er rustig zaten te naaien.,
scheen haar reeds veel minder ongezellig
dan gisteren. Wanneer moeder Caljouw
bemerkte, hoe handig zij de naald wisten
te draaien en hoe vlug te pikken, zeide zij,
best te kunnen begrijpen, dat zij daarmede
goed den kost konden ophalen, en raadde
Leune en Tanne aan om toch „aftekieken
wat huider later te passé kon komen."
Onderwijl vertelden de zusters van Amster
dam, en het bleek, dat verstaan en spreken
veel gemakkelijker ging, dan zij zich hadden
voorgesteld. Na een paar dagen waren
zij daaraan geheel gewend, en ook aan de
weinig beduidende onderwerpen, waarover
het dagelijksche gesprek liep. Langzamer
hand kwam het echter sterker uit, hoe er in
den omgang uitdrukkingen en handelingen
waren, welke het gevoel van kieschheid,
betamelijkheid en zindelijkheid zóó pijnlijk
aandeden, dat de zusters begonnen te
vreezen er nimmer aan te zullen wennen.
Zij bemerkten meer en meer dat er een veel
scherper grens is, tusschen de beschaving der
verschillende kringen, dan zij zich hadden
voorgesteld, en die dan ook slechts bij
meerdere toenadering in het oog valt, en
begonnen er zelfs ernstig over te denken
om naar Amsterdam terug te keeren.
Moedig en volhardend als beiden waren,
vonden zij er iets lafhartigs in om een
plan op te geven, dat zij na rijpe over
weging vast voorgenomen hadden om uit
te voeren, en Cornelia beweerde dat zij
na zulk terugdeinzen, nooit meer in een
spiegel zou durven kijken, zonder over
haar flauwheid te blozen. Op deze manier
kon het echter niet voortdurenzij moes
ten zich of terugtrekken, of de grens over
schrijden, welke haar van huis en doi*ps-
genooten afsloot, door boerinnenkleeding
aantenemen. Zij besloten tot het laatste
en schaften zich het daarvoor noodige aan,
welke verandering haar minder vreemd
scheen, waarschijnlijk omdat zij indertijd
te Domburg vertoevende, zich in dergelijken
dracht hadden doen photographeeren. Eene
opmerkelijke wijziging bracht dit aanstonds
in de verhouding tot de huisgenooten, die
haar nu niet meer als vreemde gasten,
maar als leden van het gezin beschouwden,
en moeder Caljouw zei zelf met eenigs
zins ontroerde stem, dat zij nu maar de
„vriejigeit zou nemen om Neele en Jaane
te zeien". De zusters leefden van toen af
in het huishouden en zaten 's morgens mee
in den kring om de klaptafel, waarop de
boterammen met spekvet lagen, en dronken
de slappe thee uit een kommetje wel eens
in de volle hand, en soms met den elleboog
rustende op de knie der over elkander ge
slagen beenen. Bij het middagmaal, pikten
zij lustig met de vurke mee uit de „aerden
scheutel met heerlijke erepels" en doopten
in het boterbakje, dat er voor algemeen
gebruik nevens stond, en dit eenvoudige
maal met een stuk worst als toespijs,
smaakte haar dikwijls lekkerder, dan de
filet de boeuf, door de bekwame Amster-
damsche keukenmeid opgedischt. s' Avonds
lepelden zij mede van de karnemelkspap,
en ondervonden, dat door handenarbeid
opgewekte honger de beste saus is en
het verblijf in de frissche openlucht de
smakelijkste toespijs bereidt.
Daar de dagelijksche wandelingen spoedig
verveelden, begonnen zij van lieverlede
mede in het huishouden te helpen en
moeder zei, dat zij nooit „meisen ad gezie"
die haar handen zóó wisten te roeren, en
alle werk „dosten aanpakken." De zusters
hadden zich in Amsterdam voorgesteld,
om onder de eenvoudige dorpelingen als
een soort van zendelingen voor het goede
en schoone op te treden, maar er niet op
gerekend, dat zij zelf wel eens door een
machtiger stroom konden worden medege-
sleept, gelijk nu werkelijk het geval scheen
te worden. Het trof toevallig, dat Cornelia
zich bijzonder door de levendige Leuntje
voelde aangetrokken, terwijl Jeanne meer
met de stille Tanne overeen kwam. Die
genegenheid nam, nadat de grenslijn over
schreden was, zóó toe, dat zij van slaap
plaatsen verwisselden en de oudste meisjes
de bedstede in de keuken, de jongsten het
leger op zolder deelden.
Wordt vervolgd
Verloren voorwerpen.
Een geëmailleerd gouden dames-horloge,
gaande langs het badstrand, van daar door
de manteling en het bosch van Hoogduin
tot de straatweg. Belooning f 20,
Adres den Heer H. A. Boogaert, Domburg.
Gevonden voorwerpen.
Een parapluie, aan het Badpaviljoen^