Advertentiën en Adressen.
L. GABRIËLSE,
F. JANSE,
%®B, DOMBURG.
Badartikelen. Kruidenierswaren. Minerale wateren.
Speelgoederen. Suikersbakkerswaren.
DÖMBUR G.
om meester Kobüs „den baertscherer
De vrouw van den schout, door al het
leven voor hare deur wakker geworden,
was ook buiten verschenen en had er eerst
veel tegen dat Simon in hun huis werd
gebracht, maar zijn eigen huis was te ver
verwijderd, het zou in die herberg zoo groote
opschudding veroorzaakt hebben, en aan zijn
lot kon hij toch niet worden overgelaten.
Simon werd dus binnen gedragen en toen
kort daarop meester Kobits de wond had
nagezien en verbonden, verklaarde hij dat
die niet gevaarlijk was en hij bij goede
verpleging en rust wel weêr spoedig op
de been zoude zijn.
Intusschen had de schout zijne dochter
Mabtine in verhoor genomen, om van
haar te vernemen, hoe het geval zich had
toegedragen. Wie eigenlijk de dader was,
kon zij niet met zekerheid zeggen, zij
meende alleen gedurende het gevecht,
Simon te hebben hooren zeggen„Ik herken
je, dokter d'Avebeniente en dan was
het de kwakzalver, die 's middags aan
het einde der Markt had gestaan, waar
bijDa ieder naar had staan luisteren.
„Dat zijn althans eenige gegevens,"
zeide de schout, „wij zullen dien klant
voor alle voorzichtigheid maar inrekenen,
wanneer hij althans nog binnen de poorte
van Domburg is. Jaspeb," vervolgde hij,
„gij hebt het gehoord, zie dat gij dien
vreemdeling vindt en stop hem voorloopig
maar onder den toren en breng hem dan
morgen om 10 uur voor mij op het raad
huis. 't Is mij nu te laat, hem nog te
verhooren! Breng mij echter bericht, wan
neer gij hem in handen hebt!"
Toen Jaspeb zich verwijderen wilde
om den moordenaar te zoeken, trapte hij
nog op iets dat op den weg lag, en het
oprapende, bleek het een scherp puntig mes
te zijn, van vreemd maaksel waaraan nog
bloed kleefde. De schout nam dat van
hem over, zeggende: „Hier hebben wij
waarschijnlijk weder een bewijs, dit mes
behoort althans zeker geen Domburger!"
Daarop zijn huis binnen gaande vond hij
zijne dochter aan de legerstede van den
gekwetste snikkende en klagende zitten.
„Kom, Mabtine zeide hij, „ga nu ter
ruste, gij hebt immers gehoord, de wond
niet gevaarlijk is, gij zijt zenuwachtig en
overspannen en rust zal u goed doen
„Och, vader! als ik bedenk dat het eigen
lijk mijne schuld is; wanneer ik mij wat
minder met anderen had beziggehouden,
dan ware Simon wel bij mij gebleven en
ware dit niet gebeurd. En nu heeft hij
die wond nog wel gekregen door mij te
hulp te komen. O, Simon, Simon, kunt
gij het mij ooit vergevenMij zelve ver
geef ik het nooit."
„Als gij inderdaad van Simon houdt
en zijne gezondheid behartigen wilt, ga
dan nu heen, voor gij hem door uw
klachten en jammeren wakker en onrustig
maaktGij weet meester Kobus heeft ge
zegd, hij het meest behoefte had aan
rust! Dus geloof mij, ga gerust, ik zal
bij hem blijven!"
Na nog een treurigen blik op het schoone
bleeke gelaat van den jongen man gewor
pen te hebben, verliet Mabtine schoor
voetend het vertrek en begaf zich naar
hare kamer, hoewel slaap dien nacht haar
deel wel niet zoude zijn.
De dienaren van den schout waren in
middels er op uitgetrokken om den dokter
te zoeken, eerst op de Markt en vervolgens
naar de „Witte Leeuw," toen zij vernomen
hadden hij daar zijn intrek genomen had.
Daar gekomen zeide de waard hij niet
wist of hij reeds binnen was, maar dat
zij hem waarschijnlijk in de schuur zouden
vinden. En werkelijk vonden zij hem daar
op een bos stroo liggen. Koeijman wel
vermoedende, dat men zijn mes, dat hij bij
de verwarring verloren had, als getuige
tegen hem zou gebruiken, had zich nog on-
middelijk een ander van Kees in de scheede
gestoken en meenende dat niemand hem
herkend had, had hij zich kalm ter ruste
begeven. Maar onzacht werd hij nu wakker
gemaakt, gesteld al dat hij sliep en be
volen op te staan en te volgen.
„Waarom?" vroeg hij kwaad, „wat heb
ik misdaan?" Bestaan dan de keuren niet
meer dat er op niemand gedurende de
vrijmarkt arrest mag gelegd worden?"
„Kom, kom, geen praatjes, dokter," zeide
Jaspeb, „dat moet de schout maar uitmaken,
wij hebben bevel u gevangen te nemen
en onder den toren te brengen, als be
schuldigd, straks op den hoek van de
Lieve Tijdstraat iemand overhoop gestoken
te hebben. Morgen kunt gij u voor den
baljuw verantwoorden."
Ofschoon Koeijman natuurlijk nog tegen
spartelde, het hielp hem niet veel, want
zij deden hem een paar handboeien aan,
en brachten hem onder den toren.
Den volgenden morgen om 10 uur werd
hij in tegenwoordigheid van schout en
schepenen gevoerd, waar hij echter alles
ontkende en beweerde juist vroegtijdig
huiswaarts gegaan te zijn, om den anderen
morgen goed in staat te zijn om zijn kunst
stuk om van den toren te vliegen, te
kunnen volvoeren.
Nu waren er echter verscheidenen die
in hem den voortvluchtigen Koeijman
herkenden, terwijl weer andere beweerden
dat hij zich met tooverij en duivelskunsten
af gaf, waarbij o. a. zijn liefdedrank werd
opgehaaldook Kees Leinsz,, wel ziende
dat het met zijn vriend mis liep en vreezende
zelf nog in de klem te zullen geraken, ge
tuigde tegen hem, door het mes als het
zijne te erkennen; zijn ontkennen hielp
Koeijman dus niet veel en zijn aanbod
om door vertooning van eenige goochel
toeren te bewijzen dat het geen tooverij
was, werd als beneden de waardigheid der
justitie afgeslagen.
De schout verzocht nu aan de schepenen,
zonder wier toestemming dit niet mocht
geschieden, den beschuldigde tot een
scherp examen of torture toe telaten. Toen
een der schepenen het bezwaar opperde
of Koeijman wel kon gepijnigd worden
als poorter van Domburg, antwoordde de
schout, dat hij door zijne verbanning alle
rechten als poorter reeds verloren had; en
tot een ander schepen, die meende dat er
reeds bewijzen genoeg voorhanden waren
om hem te vonnissen, zeide hij„dat het
in Domburch geuseert was, dat men niemant
en condemneert te sterven, of die delin
quenten moeten hare delicten selfs con-
fesseeren, niet tegenstaande die selve notoir
ende kennelyck syn door getuygen en de
andere indiciën." Daarop dan werd be
sloten hem tot de torture toe te laten.
Daartoe werd Koeijman in den kelder
van het raadhuis gebracht en werd hij, nadat
hem de handen op den rug gebonden waren,
door den beul op eene bank gelegd, die
veel smaller was dan zijn lichaam en met
verscheidene touwen daarop vastgebonden.
De groote teenen zijner voeten werden
daarop stijf met een sterk koord omwonden,
dat aan een radertje aan het einde der bank
verbonden, zijn lichaam uitrekte. Een
ander koord werd boven de knieën op de
dikte der dijen gebonden en wrong door
een stokje gedraaid, hoe langer hoe dieper
in het vleesch. Een tamelijk dik koord
met groote knoopen werd over zijn voor
hoofd gespannen en eveneens door stokjes
aangedraaid, zoodat die knoopen door vel
en vleesch tot op het been drongen.
Toen nu zijn lichaam uitgerekt was, zoo
veel het maar kon en het dij en hoofdkoord
zoo ver mogelijk waren toegedraaid, zoo
dat zij diep in het daarom heen blauw
geworden vleesch waren gedrongen en klam
waren van het door gesijpelde bloed, en
de beklaagde nog altijd niet bekennen wilde,
werden er nog sterker pijnigingen in het
werk gesteld.
De beul bedekte nu de oogen van
Koeijman met een natten doek, stopte
zijne neusgaten dicht en spalkte zijn mond
open, zoodat hij alleen door den mond kon
ademen. Daarop goot hij zonder ophouden
een straal water in de keel, zoodat zijn
hoofd opzwol van benauwdheid om te
kunnen ademhalen en zijn lichaam van
het ingezwolgen vocht. Nog altijd zweeg
hij halstarrig, maar toen hij nu zoo liggen
de nog met roeden op de borst gegeeseld
werd, kon hij het niet langer uithouden en
bekende hij. Niet alleen dat hij den jongen
Layalle met zijn mes gestoken had en
dat hij Koeijman de gebannene was, maar
alles wat hem maar ten laste gelegd werd,
dat hij een verbond met den duivel gesloten
had, dat hij verschillende toovermiddelen
had en nog vele andere dwaze dingen meer,
daar hij wel begreep zijn lot nu beslist
was en alleen eene volledige bekentenis
hem misschien nog een zachter vonnis zou
bezorgen.
Dat vonnis werd hem nog den zelfden
dag aangezegd en luidde, nadat de feiten
waren opgenoemd waarom hij veroordeeld
werd, als volgt:
„Dat alle dese feyten syn seer lelyck
en afgrysselyk, schrikkelyk en abominabel,
geenzins te gedoogen in landen der
christenen, daar de vreeze Gods en de
justitie plaats vinden, soo ist dat de selve
Jan Koeijman zich noemende signor
d'Avebeniente met vonnisse van schepenen
ten heessche van mijnheer den bailluw, is
gecondempneert voor het stadhuys gesteld
te worden op eene horde ende daar
mede gesleept te worden ter plaetse van
de justitie en aldaar gekomen, gestraft te
worden metten viere."
Eerst was bepaald het vonnis den volgen
den dag zou worden uitgevoerd, maar daar
de ongelukkige gepijnigde zoo zwak en
ellendig was, dat hij ter nauwernood kon
beseffen wat hem nog te wachten stond
en daar de jaarmarkt tot Zaterdag duurde,
werd dit veranderd en bepaald op Maandag
1 Juli.
(Wordt vervolgd.)
Gevonden voorwerpen.
Een sleuteltje.
Antiquiteiten (Delftsch Aardew., Porcelein, Zilverw.)
W. G. BAL, Middelburg, Krommeweele L 27,
J. A. ff. DD BOIS, Middelburg, Lange St. Pieterstraat A 79.
Badartikelen.
"W. J. E. GO VERS, Coiffeur, Middelburg, Langedelft B 121.
Apotheek
L. K. VAN DER HARST J.Jz., Middelb., Pottenmarkt K 412.
A. A. NONHEBEL, Middelburg, Langedelft A 88.
Badstoelen.
J. E. SCHEIJBELER, Middelb., Vlasmarkt L 17 (Reparatie).
Bedden en Matrassen.
IVCIIDiDELIBTTIR.a-,
Langeviele K 388.
Fabriek van BEDDEN en MATRASSEN- Magazijn van
MAHONIEHOUTEN en GESCHILDERDE MEUBELEN.
Keparatiën aan Bedden en Matrassen.
J. LAGTER, Middelburg, Vlasmarkt L 13.
Bierhalle.
KRUIDENIERSWAREN, COMESTIBLES.
BADCOSTtTMES. PAARD EN RIJTUIG TE HUUR.