DE ENGELSCHEN IN WALCHEREN
opgevoerd, zullen we kort zijn; dit werk
beoogt geenerlei diepe indrukken, verhef
fing of ontroering het wil slechts een
vriendelijke, echt kinderlijke tijdpasseering
zijn, en dit was het inderdaad. Het was
een ware oogenlust die allerliefste kleinen
in hun keurige costumes die bekende
gestalten uit onze kinderjaren te zien
belichamen, en wel zoo, als ieder zich
moet voorstellen, dat Asschepoetster, de
Koningin, de Fee enz. enz. er uitgezien
moeien hebben.
Het tweede stuk „De misvattingen van
Lambinet" is een vermakelijke farce, het
is een uit den aard der zaak vrijwel
onmogelijk ding; maar het is die dwaze
onmogelijkheid juist, die ons doet lachen,
en zoo'n tegen wil en dank tot bruidegom
geproclameerde Jozef, die, onbegrijpelijk
genoeg, maar niet merkt, dat er een ver
gissing ten aanzien zijner persoon in 't spel
is, steeds, te pas of ten onpas, aan zijn
kellnernatuur botviert, en op de minst
gelegen tijden gaat schrobben en vegen,
wist ook nu weer de traditioneele vrolijk
heid op te wekken.
Het laatste stuk „De Schoolrijdster"
heeft een eenigszins dieper fond dan het
vorige. Het berust zelfs op een bepaald
tragischen toestand, deze nl.dat een jonge
barones, de aanstaande van een baron,
tengevolge van een ongeluk toevallig in
de woning van dezen baron verzeild, aldaar
bemerkt, dat in hare plaats eene
schoolrijdster door den baron gewacht was.
Deze stof zou voor dramatische behande
ling uitstekend geschikt zijn, doch is o. i.
hiervan ongenoegzaam partij getrokken.
De jonge barones nl. in plaats van diep
gekrenkt den harem des barons onmidde-
lijk te verlaten, blijft zich kalm die fatale
vergissing ten haren opzichtte laten welge
vallen en speelt zelfs de rol van „school
rijdster" tamelijk goed, zoogenaamd ten
einde nog meer van haar aanstaande te
weten te komen, (waartoe? zij weet
al genoeg!) maar werkelijk om den schrij
ver van het stuk gelegenheid te geven
dit tot een bevredigend eind te bren
gen, wat hij doet in den vorm van
wederzijdsche opheldering en zich ontwik
kelende sporen van verliefdheid tusschen
barones en den „vriend," wien opgedragen
was in plaats van den baron de visite der
„schoolrijdster" te ontvangenalles
gedurende een paar glazen champagne en
een broodje.
Ook lijkt het ons niet erg jonkvrouwe
lijk van een jonkvrouw bij de terugkomst
des barons (tableau natuurlijk!) dezen
eenige hatelijkheden a propos van zijn
gedrag naar het hoofd te gooien, wat men
allicht aan jaloezie zou gaan toeschrijven!
De volgende bedenking moet ons nog
van het hart.
Het tweede stuk zoo min als het laatste,
is geheel vrij van een bedorven opvatting,
of liever van den bedervenden invloed
van sommige onzer moderne toestanden.
Waar deze invloed zich, zooals in 't laatste
stuk, slechts openbaart in een onlogische en
onartistieke behandeling van de stof
soitMaar waar, zooals in het tweede
stuk, hier en daar duidelijk de bedoeling
doorschemert om onkiesch te zijn, en dit
wel op een allerplatste en allerafgezaagd-
ste wijze, moeten wij hiertegen ernstig
opkomen! Dit aan 't adres van de schrij
vers der bedoelde stukken.
Aan 't adres der vertolkers kunnen wij
slechts lof richten. Wij gewaagden al
met een enkel woord van de allerliefste
opvoering van „Asschepoetster," maar ook
bij de andere, vertoonde werken, waren
alle rollen in goede handen.
En lang nog zal men zich met genoegen
den drukken Lambinet, zijne teergevoelige
echtgenoote, zijn beschroomde dochter
Margaretha, herinneren, met en benevens
den verlegen jongeling Bricard, den pot-
sierlijken Berluron, den onbetaalbaren
Josef, en de allerliefst gecostumeerde, niet
op haar mondje gevallen Fanchette; en
zal men eveneens zich nog geruimen tijd
kunnen voorstellen hoe lief, maar ook hoe
waardig en voornaam Lucie, Barones von
Nietoch er uitzag, hoe goed Caesar zijn
weinig Caesarische rol speelde, hoe juist
Engelhard het type van den solieden land
edelman wist te vatten en hoe aardig Otto
een vermakelijke schets gaf van den onbe-
schaamden knecht eens bedorven meesters.
En hiermede sluiten wij dit relaas, in
de hoop dat het Paviljoen zijn bezoekers
nog menigmaal op dergelijke aangename
avondjes zal vergasten en, misschien eer
lang vergroot, dan geene levensgevaarlijke
toeren van hen meer zal vergen, die iets
van de voorstelling willen zien, maar daar
binnen geene plaats meer vonden, en die
nu pijnlijk op tafels en stoelen balanceeren,
zich, als bij brand, aan de kozijnen vast
klemmen die met volkomen zekerheid
een rhumatischen ouderdom tegemoet gaan,
door dat hun hoofd, dat buiten de ramen
hing, 50" Fahrenheit koeler werd gehou
den dan hun beenen, die binnen de zaal
hingen, en op een hitte van 100" gebracht
werden, die, kortom, van hun liefde tot
de kunst op een wijze blijken gaven, die
de hoogste waardeering, maar ook het
grootste medelijden verdient; en dat een
maal een ruime, naar de eischen des tijds
en des stijgenden badgastentals ingerichte
zaal, alle bezoekers gemakkelijk zal kunnen
omvatten.
Domburg, 25 Aug. 1887. X.
7) DOOB
F. NAGTGLAS.
Zóó eindigde de grootste krijgstocht
door Engeland ooit op het vaste land
beproefd. Reeds in 1798 was er over eene
expeditie naar Zeeland gedacht, doch deze
voor de landing in Noord-Holland opge-
gegeven. Bekwame krijgskundigen, o. a.
de uitgeweken Franschen generaal Dümou-
biee, hadden de onderneming afgeraden
ook op grond dat men van de, door
omwentelingen uitgeputte, Hollanders, geen
bijstand te wachten had, doch^het Tory
ministerie Castlebeagh wist van geen wijken
en zette den tocht door. Millioenen schats
waren daardoor verslonden; het hoofddoel,
de vernieling der Fransche vloot, van de
dokken en werven van Antwerpen en het
bezetten van den Scheldemond, bleef
onbereikt, terwijl het nevendoel door den
vrede tusschen Oostenrijk en Frankrijk
verviel.
Bij de behandeling der zaak in het
parlement moesten de ministers bittere
woorden hooren, doch, volgens de Fransche
vertaling der enquete, werd het gedrag der
regeering toch met 253 tegen 232 stemmen
goedgekeurd.
Op krijgskundig gebied was er door
beide partijen zeer weinig verricht. Wel
waren op het bericht der landing, de
Hollandsche troepen in Noord-Brabant
samengetrokken, en had koning Lodewijk,
uit Aken toegesneld, zijn hoofdkwartier
te Roozendaal gevestigd, doch belangrijke
krijgsverrichtingen lieten zich wachten.
Het doorwaden van de Oosterschelde en
het innemen van het fort Bath op den
Sept., door Hollandsche karibiniers en
jagers, was het eenig noemenswaardig
.oorlogsfeit.
Niet minder werkeloos bleef het Fransche
leger te Antwerpen vereenigd. De oorzaak
dezer vertraging schuilde echter in omstan
digheden, welke, naar Schlosseb opmerkt,
voor Napoleon veel gevaarlijker waren
dan de landing der Britsche troepen.
Bij het Fransche volk waren sporen van
misnoegen merkbaardaar de vruchten van
iedere zegepraal door nieuwe oorlogen
terstond werden verslonden, de lichtingen
van recruten niet ophielden en de willekeur
der politie met den dag toenam. Ook in
aanzienlijke kringen klom misnoegen tot
tegenwerking. De prins van Benevente
en de hertog van Otbante, de invloed
rijkste ministers van Napoleon, aan wien
zij alles verschuldigd waren, woelden in
het geheim tegen zijne macht. Gereed om
de opgaande zon te aanbidden, waren
Talleyeand en Fouché slim genoeg om
op te merken, dat het keizerrijk, hoewel
schijnbaar dagelijks in macht en aanzien
winnende, werkelijk begon te verzwakken,
daar het stelsel zelf, noodzakelijk tot onder
gang leidde. De spanning tusschen hen
en Napoleon was nog toegenomen, toen
zij, zonder zijne bevelen af te wachten,
bij de landing der Engelschen de nationale
garde hadden opgeroepen in eene procla
matie, waarin de keizer meende te lezen
dat de natie, zich des noods zonder hem,
wel zou weten te redden. Grooter nog
was de verwijdering tusschen Napoleon
en den bekwamen, doch eerzuchtigen prins
van Poete-Cobvo. Na den slag van
Wagram had Beenadotte, zich door den
keizer beleedigd achtende, gramstorig het
leger verlaten. Wel was hem daarna het
opperbevel over de troepen te Antwerpen
opgedragen, doch tevens onderbevelhebbers
toegevoegd om zijne gangen te bespieden.
Toen de door Napoleon misschien niet
ten onrechte mistrouwde maarschalk wei
gerde, om naar 's keizers wensch, de officieele
opgaven te vervalschen en bovendien met
verdachte personen brieven wisselde, klom
argwaan en verbittering zóó hoog dat hij
in het laatst van September terug geroe
pen en door een gewilliger werktuig van
's keizers wil, Bessièbes hertog van Istrie,
vervangen werd. Deze oneenigheden ver
klaren de werkeloosheid van het Fransche
leger en de weinige energie waarmede
gehandeld werd. Van dien tijd dagtee-
kent vooral de toenemende verwijdering
tusschen den zelfzuchtigen keizer en de
niet minder zelfzuchtige mannen, die hij
tot eer en aanzien had geroepen. Die
dagen waren, gelijk de looze Talleyeand
opmerkte, het begin van het einde, dat
volgens Mignet tot leus zou hebben
„Assez de Bonaparte,"
Op den 27 December 1809 deelde de
Fransche generaal Gilly aan de bewoners
van Walcheren mede, „dat hun eiland een
deel uitmaakte van het Fransche keizerrijk;
dat zij geroepen waren tot de gelukkige
bestemming van veertig millioen menschen,
die zich verhoovaardigen van door den
grootsten monarch der wereld geregeerd
te worden, en onder zijne grootmachtige
bescherming, de vruchten te smaken van
zijn scheppend genie."
Hoe bitter en wrang die vruchten geweest
zijn is bekend.
Domburg Juli 1887.