DE ENGELSCHEN IN WALCHEREN baren van den wijden Oceaan, op den duur zou stand houden. Dergelijke, aan zede loosheid grenzende uitspanningen, kon men gerust aan de wufte Hagenaars overlaten, die toen Soheveningens lof begonnen te bezingen. Maar er was nog een ander ge vaar, meenden de zwaarmoedigeneen wo ning op zulk een zandgrond gebouwd, zou zeker niet lang duren en een storm, zooals men den 29 Nov. van het vorige jaar had beleefd, zou stellig het geheele boeltj e als een kaartenhuis wegblazen. Sommigen der ondernemers schijnen zelf geen groot ver trouwen in de duurzaamheid te hebben gesteld, daar zij hunne bijdragen zelfs niet opteekenden in hun kapitaalboek. Sedert is er een halve eeuw voorbij gegleden; de ontwerpers, de heeren J. H. Schobee, van Beigebsbebg Veesluijs, Slichee van Dombubg, Schobee van de Soububgen, G. J. Spbengeb en van deb Mieden van Opmeee zijn allen reeds heengegaan; het baden in open water, vroeger meest aan de straatjeugd overgelaten, is in onze maat schappelijke opvatting voor oud en jong, rijk en arm meer en meer eene behoefte geworden, en het badpaviljoen kroont nog altijd denzelfden duintop en heeft onge hinderd aan menigen feilen winterstorm weerstand geboden. Vijftig jaren hebben de levenskracht der onderneming beves tigd en daarom begreep de badcommissie terecht, dat deze belangrijke dag niet onop gemerkt mocht voorbij gaan. Schoon weder, in dezen zomer niet zeldzaam, begunstigde verleden Zaterdag den feest dag en reeds in den vroegen morgen wapperde uit menige woning de driekleur. De zaal van het paviljoen was met guir landes van sparrenloof keurig versierd en, op door bloemen en groen omgeven schilden, prijkten aldaar de namen der eerste op richters. Buiten op den gevellijst waaiden een aantal kleine vlaggen van onder scheiden kleuren als oriflammes in den helderen zonneschijn. Op het afgeperkte terrein was een muziektent opgeslagen en getuigden Nederlandsche en Belgische vlaggen, dat de veete van voor vijftig jaren geheel is uitgesleten en dat trouwe vriendschap de beide takken van den Dietschen stam verbindt. Toen des namid dags de muziek der Middelb. schutterij eene matinee musicale gaf en schilder achtige groepen de duinen stoffeerden; terwijl het liefelijk landschap iu verwen en tinten scheen te wedijveren met de zee, vormde het geheel een tafreel zooals men, naar ik geloof, alleen in Walcheren aanschouwen kan. Des avonds was de aanblik van het afgeperkte terrein en het paviljoen, glanzende in het zachte licht van honderde veelkleurige giorno's, in bevallige lijnen opgehangen, betooverend schoon. Het was een verrukkelijke avond de noordewind, die 's morgens nog al hard geblazen had, was gaan liggen, en aan de toonen der muziek paarde zich het zachte bruisen der golven, nu en dan aan het strand fantastisch gekleurd door Bengaalsch licht of hoog opstijgende vuurpijlen. De heeren H. J. Boogaebt, C. Eebschloe, H. E. Boddaeet en J. C. Boddaebt, die zich voor deze zaak veel moeite gaven, hebben eer van hun werk, en een der aanwezigen, die zich tot tolk maakte van het gevoel dat in aller harten leefde, mocht eene dankbetuiging voor het genoe gen, door dit feest aan velen verschaft, besluiten met de opmerking, dat de herin nering aan dezen dag als een heldere ster zal blijven schitteren in de geschiedenis van het badpaviljoen en alzoo in de gedenk rollen van Domburg. N. 4) dooe F. NAGTGLAS. 's Middags werd aan het Breezand de Engelsche voorhoede ontscheept en drong na een onbeduidenden tegenstand Walche ren binnen. Veere werd ingesloten en moest, na een hevig bombardement, den volgenden dag kapituleeren. De Eransche legermacht, aan wien de verdediging van dit zoo belangrijk strategisch punt opgedragen was, had weinig te beduiden en was schier het uitschot der armee. Eenige bataillons kolonialen, teruggekeerde deserteurs (De serteurs rentrés,) Pruisen en Ierenwat veteranen en kustkanonniersin het ge heel ruim 6700 man, konden de Engel- schen niet tegenhouden. Ook het opper bevel liet te wenschen over, generaal Monnet, hoewel geen onbekwaam man, miste vele militaire eigenschappen, hij was besluiteloos en overijld, en zijn persoonlijke dapperheid werd door de soldaten, terecht of te onrecht verdacht. Zijn onderbevelhebber, generaal Osten werd echter de ziel der verdediging, en aan hem is het voornamelijk te danken, dat de eer der Eransche wapenen in dezen strijd onbesmet bleef. Als mensch en als krijgsman wordt generaal Osten door vriend en vijand evenzeer geroemd en een En- gelsch officier schrijft van hem. „Ik ben verzekerd dat geen enkele onzer scherpschutters dien hoofdofficier met opzet zou willen dooden." Doch ik bepaal mij tot de gebeurtenissen welke in Middelburg voorvielen. Zondags nachts te 12 uren vertrok de kwartier meester der burgerwacht Joos Standaeet met een trompetter naar het Engelsche hoofdkwartier om namens overste Hicken, daartoe gelast in eene vergadering van landdrost, assessoren, en burgemeesters, de kapitulatie voor te bereideneen uur later volgde hen vier gedeputeerden, die lang moesten wachten, doch door den opperbevelhebber lord Chattam beleefd ontvangen werden en s' Maandags middags met de kapitulatie terugkwamen. Dinsdags 's morgens om half zeven kreeg overste Hicken tijding, dat een Engelsche kolonne onder generaal Eijbe langs den Noordweg in aantocht was. Hij plaatste zich terstond aan het hoofd der burgerwacht, welke dien nacht op de groote markt gebivouakeerd had en marcheerde naar de hoofdwacht in de Abdij. Na eene korte beleefde woordenwisseling met den officier van de wacht aan de noordpoort, kwamen een paar duizend Engelsche met twee door matrozen getrokken stukken geschut, de stad binnen. Slechts 500 man gingen naar de Abdij, de overigen sloegen terstond den weg naar Vlissingen in. Na een onderhoud met den Engelschen bevelheb ber, rukte Hicken met zijne burgers naar de markt, waar zij werden afgedankt; welke dankbetuiging in de courant van 15 Aug. nog eens officieel door het gewestelijk bestuur herhaald werd. De Engelschen, nu met de bevolking in aanraking komende, hadden nauwelijks woorden om hunne verbazing te kennen te geven over het schoone eiland en de nette vriendelijke stad. v. Lennep deelt in zijne Geschiedenis van Noord-Nederland, mede het verhaal van een Engelsch officier. „Nooit vergeet ik, zei deze tot hem, den eersten indruk na het ontschepen der expeditie op Walcheren. Bij het naderen der kust zagen wij niets dan een lange barre duinketen zonder schijn van wasdom, waarboven zich eenzaam de toren van Middelburg verhief. Wij zetten voet aan wal met een gevoel als trokken wij woest Arabië binnen, maar nauwelijks waren wij opgestegen en had den de toppen der duinen bereikt, of ziet! daar lag het geheele bloeiende eiland aan onzen voet met zijn boschaadjes, zijn prachtige lusthoven, zijn bloementuinen, zijn akkers en zijne weilanden, en dat alles door een schitterende Julizon verlicht. Een paradijs was achter dien barren zand- dam gelegen en niemand onzer had het gegist. Zóó verrassend was het schouwspel dat het geheele leger, officieren en soldaten, als uit' één mond uitbarste in een kreet van verbazing." De Lettres from Flushing gewagen mede van dien verrassenden indruk. De meeste Engelschen hadden zich Walcheren onge veer voorgesteld als een in zee dobberende genoegzaam ledige schotel en aanschouwden nu verrukkelijke schoone streken. Niemand had ooit, weliger landdouwen, frisscher groen, kleuriger bloemen, als tuinen on derhouden akkers, netter woningen en een algemeener welvaart onder de oogen gehad, en daarenboven getuigde dat alles van die eigenaardige kalmte welke de schilderijen van vele Hollandsche meesters zoo aantrekkelijk maakt en die alleen Nederlanders volkomen schijnen te kunnen genieten. Men vond zich ook bij de bewoners spoedig tehuis, waartoe over eenkomst van aard, zeden en levenswijs medewerkten, en werd ook welwillend ontvangen. De ingezetenen dulden de nieuwe bezetting, zooals zij de Eranschen hadden verdragen, kalme berusting stond op ieders gelaat te lezen en werkelijk heeft zelden eene bevolking zich dan ook onzij- diger gehouden, bij de botsing van twee vijandelijke legermachten. Vooreen scher pen blik was het echter wel te zien, dat men de Engelschen, in Zeeland geen kwaad hart toedroeg. Men rekende hen voor geloofsgenooten en vond ook andere punten van overeenstemming; bovendien kwamen zij met welgevulde beurzen geheel anders dan de Eranschen die wij hadden moeten kleeden en onderhouden en die ons onder allerlei vriendschapsbetuigingen vele mil- lioenen en rijke landstreken hadden afhan dig gemaakt. Bij de mindere standen was de keus in 'tgeheel niet twijfelachtig; en niet het minst bij de vrouwen uit die klasse, stonden de blonde, gezonde goed betalende Britten, en vooral de bergschot ten wier kleurige kilts de welgevormde leden nog al sterk deden uitkomen, vrij wat hooger aangeschreven dan de schriele, taankleurige meest naar knoflook riekende Franschen. (Wordt vervolgd.) Gevonden voorwerpen. Een ijzeren spaadje.

Krantenbank Zeeland

Domburgsch Badnieuws | 1887 | | pagina 2