HEEN EN TERUG.
Op een zonnigen Augustusdag bevond
ik mij in een wagentje met één paard
bespannen meer locaal „bet wagentje"
van een bekend Middelburgscb huurkoet
sier op weg naar Domburg. Vrouw en
kinderen bevonden zich daar reeds. Ver
scheidene dagen van rust en stille ont
spanning voor de borsthoe verruimd
gevoelt men zich dan
Maar nu; die dagen zijn verstreken, in
zekeren zin omgevlogen; en wij zijn op
het punt om de terugreis te aanvaarden.
Het is een schoone morgen. Den vorigen
avond, al was het wat laat, zijn de kofiFers
zooveel mogelijk gepakt. Hu vroeg ten
bedde uit, om nog even naar boven te
vliegen en haar vaarwel te zeggen, de
zee, die vriend of vriendin hoe haar
te noemen P in wier nabijheid zoo vele
uren werden doorgebracht. Nu beschijnt
haar de heldere morgenzon, haar opper
vlak is weinig bewogen, slechts eene elfen
rimpeling als van een meer, niet de onstui
mige brekers der vorige dagen. Dit stemt
kalm en toch weemoedig. Zoo doet de
idylle. Een anderen indruk brengt de
storm te weeg; hij prikkelt het zenuw
gestel, verdrijft de droomen, wekt gedach
ten van weerstand en worsteling op, geeft
in een woord afleiding. Het is wellicht
goed voor ons niet in eene Elizeesche
natuur te leven, doch in eene waarin wij
telkens tinten en geluiden waarnemen
meer in overeenstemming met de werke
lijkheid van ons bestaan
Nog eene wijle en de wagen staat voor;
ditmaal een veel omvattende reiskoets,
iets als een deftige „Jan Pleizier."
Wij nemen afscheid, plaats en daar gaat
het heên. Elein Duimpje wierp steentjes
uit om den terugweg te herkennen. Zoo
vinden wij op den onzen als herkennings-
teekens even zooveel herinneringen ver
spreid.
Sommige onzer vrienden zijn nog in de
zoete rust, getuigen de gesloten venster
luiken. Zoo 'n luik, ik weet niet waarom,
wekt op dezen morgen iets als „katzen-
jammer" bij mij op. Daar ligt het badhótel.
Hier heerscht reeds leven en eenige bedrij- I
vigheid; een kinderhandje wij meenen
het te herkennen wuift ons toegij
trekkers een blijver groet u. Een paar
dagen geleden hadden wij daar een gezellig
avondje; er. was concert, een bowl ver
hoogde onze stemming; hoe genoeglijk
zaten wij met onze vrienden te zamen
onder de herbergzame verandah.
Daar vangt de manteling aanmenige
voetstap van de onzen staat of liever
stond er. Op een avond bij prachtigen
maneschijn gingen wij gezamenlijk uitde
manteling een eind weegs door en het
duin beklommen. Van de rustieke bank
op den duintop genoten wij een heerlijk
nachtgezicht over de manteling, Domburg
en het landschap aan de eene, duin en
zee aan de andere zijde. Langs het strand
ging het naar huis terug, want ook de
zee moest van nabij gezien worden. On-
beneveld en frisch als de heldere sterren
hemel wordt dan de gedachte. Weggevaagd
zijn alle muizennesten en men gevoelt
zich weder jong.
O manteling„Indien dat boschje klap
pen kon wat meldde 't al"Voor
het eerst betrad ik u als verloofde. Deftig
uitgedoscht gingen wij in die hoedanigheid
bezoeken afleggen. O gulden tijden, o
weelde der jeugd. Schijnt de zon ook
thans nog met zulk een gloed en viert
de geheele natuur aldus haar hoogtijd.
Ik weet het niet; en twijfel als mijne
oogen afdwalen op het kleinste meisje dat
naar omstandigheden dapper en welgemoed
als altijd een belangrijk deel uitmaakt
van de karavaan in de koets.
Wij gaan het bekoorlijk Duinvliet voorbij.
Aan de overzijde ligt de wandeling die
tusschen hoog geboomte en schaarhout
over mijmerende graswegen, breede en
smalle, naar Westhoven leidt. Te midden
dier eenzame paden fluisteren achttiende-
eeuwsche stemmen u tegemoet. Geesten
uit het verleden omzweven u. Menige
doode boom op uwen weg spreekt van
vergankelijkheid. Gij hoort u zeiven niet
gaan.
Wilt gij alleen zijn, ga hier. Het is
den mensch niet goed dat hij alleen zij,
zegt de apostel; ik voeg er bij, van tijd
tot tijd alleen te zijn zal hem niet schaden.
Hier is de oprijlaan naar het aloude
Westhove. Langs zijne breede lanen keer
den wij onlangs over den straatweg naar
Domburg terug van onzen pic-nic. Ik zou
de plaats kunnen aanwijzen waar wij de
manteling verlieten om in het duin eene
geschikte zit-gelegenheid te vinden.
Den vorigen dag was alles besproken
en overlegd. Elein en groot waren wij
met z'n achttienen. Des morgens ten
10 ure ving de tocht aan. Ieder droeg
zijn pakje. De zwaarste last, eene groote
mand, werd aan een stok onder het hengsel
door twee onzer getorscht. Na ruim een
half uur loopens, kipsgewijze, door de
manteling togen wij het duin in. Nu op
verkennen uit naar eene met houtgewas
bezette plek, beschut tegen weer en wind.
Eere hem die ze vond, den practischen
blik die haar aanwees en de legering die
nu volgde zoo voortreffelijk hielp gereed
maken. Niets bleek vergeten. Weldra
is het water aan de kook en de koffie
gezet. Een uitmuntende lunch verkwikt
ons. Er wasja er was van alles,
ook de vroolijkheid en opgewektheid van
zin die de minste spijzen kruidt doch
ook bij de beste niet mag ontbreken. Toen
over het duin, de zee opgezocht. Dat
enkelen op dien vrij moeilijk te vinden
weg verdwalen, behoort er zoo bij. Wat
hadden de kleinen een genoegen, doch hoe
klein gevoelden zich ook de grooten. Ik
zag er in boomen klimmen als ijveraars
voor de leer vanNu, men weet wien
ik bedoel. En uitgelezen was de plek. Een
ketel, aan alle zijden door hooge wallen met
boschaadje omringd, volkomen wind- en
tocht- ja zelfs regenvrij, zoodat ook de
grootmoeder van ons kroost deelgenoot
van het genoegen kon zijn. Hoe aan
trekkelijk zijn hare stralende oogen en
vriendelijke glimlach. Benijdenswaardig
voorrecht zoo met de jongeren te kunnen
medeleven en gevoelen. Alleen eene ge
lukkige harmonie der geestelijke, zedelijke
en lichamelijke gaven leidt tot zulk een
ouderdom. Eerbied voor die echt Goethe-
aansche naturen waarin alles een schoon
evenwicht houdt en niets ontbreekt van
hetgeen menschelijk is. Hoe anders te
vaak is het jongere geslacht met zijn
zenuwleven en zenuwlijden, met zijne
nevroses hier en daar en overal tot zelfs
in zijne kunst en litteratuur!
Ik kijk op en zie naar mijne vrouw.
Dwalen hare gedachten rond om diezelfde
plekken? Is zij weder bij hare vriendin,
medgezellin op dezen tocht als op zoo vele
andere dezen zomer langs Domburgs dreven
en stranden. Gezegend de trouwe vriend
schap die van geen jarenlange scheiding
weet. Van beider karakter de beste ge
tuigenis afleggend, moge zij de klare en
rijke bron blijven van goede indrukken
in dit leven.
Zoo gaat de tocht in den wagen
namelijk voortsteeds doen zich nieuwe
beelden en herinneringen op, Hier is
Overduin, vlak daarbij de Oranjezon, ook
al het doel van een onzer aangename toch
ten. Dus gaat het over Oostkapelle,
Serooskerke, St. Laurens en Brigdamme
naar het oude Middelburg. Hier denken
wij mede aan oude tijden terug en zien
in vele plaatsen oude bekenden
Eindelijk wordt de reiskoets ontladen,
wij nemen plaats en de vliedende trein
schuift met zijn rookpluim als een gor
dijn tusschen het verleden te Domburg
en de toekomst in onze woonplaats.
Bij herinnering alleen kan de mensch
niet leven. Meer dan de droomen des
verledens neemt de zakelijkheid van het
tegenwoordige hem in beslag. Het
laatste behoort hoofdzaak, het eerste bij
zaak te blijven.
Maar toch blijft het verleden met zijne
herinnering ons bijals een integreerend
deel wordt het opgenomen in ons leven.
Zoo behouden wij de geuren van Domburgs
zee en stranden, en, waarde lezer, hetgeen
het meeste waard is, zoo stichten wij ons
eene liefste plek op aarde, waarheen de ge
dachten vaak heen kunnen vliegen om als de
bij met honigstof terug te keeren, een middel
punt voor ons gevoels- en gemoedsleven.
Niets gaat vooral ook voor uwe kinderen bo
ven zulk eené plekeen band tusschen ver
leden en toekomst, een vast punt te midden
van het beweeglijk leven, eene door herinne
ringen geheiligde plaats waarheen de jonge
ling en de man, het meisje en de vrouw
steeds zoo niet in persoon, dan toch met
de gedachten kunnen opgaan ter bedevaart.