Wagendienst. Een lange Brief en langer Antwoord, Maandag, Woensdag en Zaterdag 8 uur van Domb. (Schuttershof). 3'/j uur van Midd. (Groote Markt Wed. Geoenewegen). Vracht f 1 enkele reis en heen en terugreis. doob M. van Walcheren. I. Lieve Magda! Mabie zegt, dat ik geen talent heb om boos te worden en zij heeft, dunkt mij, gelijk, of ik moest te verstoord zijn om u „lieve" Magda te noemen. Wat toch hebt gij gedaanP Gij hebt ons gesproken van een lustoord, en een vervelingsoord hebben wij gevon den; indirect hebt ge ons verleid een kostbaren dag van ons huwelijksreisje op te offeren aanja, waaraan eigenlijk P Ter uwer beschaming beschrijf ik onzen dag. Eerst van Roosendaal af (zooals gij weet hebben wij Antwerpens tentoonstelling bezocht) een spoorreis, waaraan geen eind scheen te komen, een volle coupé, bran dende hitte en ontelbare stations. Maexe leed met een martelaarsmoed, die Blauw baard het hart zou hebben week gemaakt, hoeveel te meer dat van den ondergetee- kende, dieenfin, ge kent uw zwager ,,'t Is om Domburg" zei ze telkens met haar geduldigen glimlach, „om de lieve lingsplek van onze Magda te zien." En dan keek zij mij aan met haar lieve oogen en ikpresenteerde eau-de-cologne, altijd maar weer eau-de-cologne, zoolang tot de flesch leeg en gelukkig Middelburg bereikt was. „De tram naar Domburg!" „Die is 't er nie, meneer. D'er is 't er wel een, maar die riedt op Vlissinge." „Maar ik wil niet naar Vlissingen, ik wil naar Domburg. De omnibus dan!" „En omnibus is 't er nie, meneer, maar as meneer en rietuug wil, die binne te kriege." „Nu dan maar een rijtuig, om godswil. Hoelang rijden P" „Vuuf kertier, meneer ruum." Wij zuchtten en wachtten een half uur lang. ,,'t Rietuug" verscheen. Ik had verzuimd te zeggen, dat het open moest zijn, en de dichte, logge vigelante met haar twee magere vossen, bleeken koetsier en dito jongen zag er weinig aanlokkend uit. Maar wij misten den moed nog langer te wachten en stapten in. Sjok, sjok de stad door! Vergeef mij, zusjelief, uw geboorteplaats heeft fraaie woonhuizen en een prachtig raadhuis (daar neem ik den hoed voor af) maar zijn er ook menschen P of, gesteld dat zij er zijn, waar versteken zij zich bij een warmte van 85 graden P De stad weer uit en den weg naar Domburg op. Wat was het warm! Sjok, «jok, sjok, eerst over groote, dan over kleine, maar altijd over steenen. Vrucht baar bouwland, een paar onberispelijk nette dorpen en lieve landhuizen hier en daar, maar overal dezelfde verlatenheid, dezelfde broeiende hitte. Het was niet om uit te houden, en ik spaar u de beschrijving van den toestand, waarin wij eindelijk Domburg bereikten en uitstapten op het zonnigste aller zonnige pleinen voor een breed ge bouw dat Badhotel heette, maar waar noch van zee noch van badgasten een spoor te ontdekken viel. Men gaf er ons te drin ken in de schaduw der veranda, waar we ons nederzetten met den rug naar het uitzicht om het schelle daglicht te ontgaan, en, eenigszins verkwikt, begaven wij ons op weg naar de zee. Maar ach, al dat mulle zand eer we er waren en dat kale strand, welks eentoonigheid door niets werd verbroken dan door eenige ledige planken hokjes met namen er op, enkele handbadkoetsjes, waarvan niemand gebruik maakte, een slapenden badman en kousen- stoppende badvrouw en een aantal meeuwen die zich vroolijk maakten op de derrie, (want het water waB zéér laag), terwijl een regelmatige rij lange donkere paal hoofden zich als even zooveel magere vingers ontsierend en droefgeestig over het strand uitstrekte naar de stille grijze plas, die de zee moest verbeelden. Nergens een kleurig of teekenachtig tafereeltje, zooals wij dit op onze Noord- of Zuid- Hollandsche visschersstranden gewoon zijn te zien, nergens sloep of schuit, hoogstens een zeil of wat in de verte en rechtsaf in het verschiet de kust van het eiland Schouwen. De zon scheen verblindend fel, maar wij tartten haar gloed, door, telkens tusschen palen doorkruipend, een eindweegs het strand op te loopen zoolang tot ons de moed ontzonk en wij tegen de duinen opklauterden om daarachter een toevlucht te zoeken. Daar, eindelijk! verscheen ons een mensch, een levend wezen ach! een veldwachter was het, die ons mededeelde hoe het overklimmen der duinen slechts op enkele punten ge oorloofd was en wij of terugkeeren, of een verder gelegen pad opzoeken moesten. Wij kozen het eerste en zwoegden zwijgend terug, druipstaartend als geslagene honden, langs het heete strand en een nog heetere trap, over een met planken belegd pad, dat ons de voeten schroeide, onze oogen gefoldert door het verblindend witte zand, naar een niet minder verblindend wit huis dat wij voor ons op het duin zagen liggen. Wij vonden er limonade maar geen koelte wij vroegen er inlichtingen en hoorden van een bosch, de Manteling, maar de weg, dien men ons er heen wees, zag er zonnig uit; wij hoorden van een tweede logement, het Schuttershof, met een beschaduwd plein er voor, maar vermoeid en aêmeehtig als wij waren, scheen iedere voetstap ons te ver. Arme Mabie! Ik maakte mij in ernst ongerust over haar, en er was geen andere wensch meer in mijn hart dan die naar schaduw en rust voor de beminde mijner ziel. In vertwij feling sleepte ik haar terug naar het Badhotel, waar zij in slaap viel, zorgde dat zij bij haar ontwaken iets te eten kreeg en pakte haar toen weer in de dichte koets om den trein te halen, die te half acht uit Middelburg vertrekt. En toen nog eens de lange weg met de heete wagens en de ontelbare kleine stations. Mijn pen weigert al onze kwel lingen u te schetsen. Sedert een uur zijn wij te Rotterdam in het hötel Victoria, 't Is te heet om naar bed te gaan. Mabie naait haar als laatste souvenir aan Dom burg door een lompen kellner afgetrapt kleedje, en ik geef toe aan mijn behoefte om u door onze lijdensgeschiedenis te verpletteren, opdat billijke wroeging u den lust doe vergaan ooit weer van de heerlijkheden P van uw ongenietbaar Dom burg te gewagen. Ik moet mij na zooveel grieven nog bedenken of ik ooit weer zijn zal Uw u hartelijk liefhebbende zwager. Hesman is recht ondeugend, maar ik moet toch ook bekennen, dat uw Domburg mij deerlijk is tegengevallen, lieve Magda. Ik kan mij maar niet voorstellen wat voor moois ge er in ziet. Duizend groeten aan Albebt en een nachtkus van Uw Mabie. II. O gij boos en onrechtvaardig menschen- paar "Wanneer, vraag ik u, heb ik u gezegd dat Domburg aan de zonzijde koel zou zijn bij een hitte van 85 graden P Wan neer heb ik u geraden er heen te gaan, als ge geen tijd hadt er meer van te zien dan het strandbij laag water P Neen, ik heb niet gelachen om uw spottenden brief, ik ben kinderachtig ge weest en heb er bij geschreid. O niet omdat ik geen scherts versta, maar omdat ik maar al te goed weet hoe in vollen ernst wordt kwaadgesproken van Domburg door wie, evenals gij, er eigenlijk niets, hoegenaamd niets van hebben gezien. Mijn arm, lief Domburg, ik kan niet verdragen dat men het belastert. Gisteren, toen ik schreef om u welkom te heeten in uw nieuwe woning, wilde ik niet over mijzelf spreken, maar van daag moet ik u zeggen wat mij dierbaar is in de plek door u gehoond. Albebt beweert dat ik monomaan ben waar het mijn lievelingsoord geldt. Och, Albebt wil niet gelooven, dat hij mijn liefde er aan te danken heeft, of, zoo al niet mijn liefde, dan toch veel van wat in mij is aan zin voor wat hij lief heeft, voor zijn hoogste voelen en streven. Middelburg, hoezeer gij 't moogt bespotten, is een goede stad; ik houd er van, en, had ik Middelburg alleen gekend, ik zou misschien nooit ge weten hebben dat ik iets miste, maar wat ik inderdaad zou hebben gemist, dat weet ik, omdat ik Domburg heb gekend. Een heel klein meisje moet ik zijn geweest, toen ik er de zee voor 't eerst zag, en (volgens vader), met mijn handje naar den schaduw- achtigen omtrek van het eiland Schouwen wijzend, aan moeder vroeg of mijn vroeg- gestorven zusje daar „nu woonde bij Onzen Lieven Heer." Was 't toeval, dat ik zoo op mijn kinderlijke wijs reeds mijn eersten indruk van de zee met mijn denkbeelden van God en eeuwigheid verbond P In zekeren zin ben ik dit blijven doen, ook al vervormden zich in mij de voorstellin gen als de schaduwen der wolken op haar rusteloos vlak. Het was de zee, die mij wekte tot een besef van ruimte en diepte, van adel en macht, van het oneindige in het eindige en het blijvende in verandering. In haar voor het eerst heb ik den weemoed GEDEUKT BIJ O- JH. JTAN BKNTHKM JUTTING TE HIDDELBT7RO.

Krantenbank Zeeland

Domburgsch Badnieuws | 1885 | | pagina 2