Aangekomen vreemdelingen
De laatste Stadhouder
voor het laatst in Zeeland.
tot 7 Augustus.
In het dorp:
Mej. A. R. Tail Adrichem
Mevr. Boogaert-Boddaert
en familie
Mej. Crueq
Jongeheer H. Drabbe
Jongejuff. M. Drabbe
Mej. R. P. J. van Hanswijk
Baron P. F. van Heerdt en
familie
Mevr. van 't Hoff-Mees
Mej. P. J. J. Huijer
Dames Janssen
Jhr. Mr. de Jonge van El-
lemeet en familie
dhr. Abr. Luteijn
Jhr. Repelaer en familie
dhr. Rooseboom
Mevr. van Visvliet en fam.
In het Bad-Hötel
dhr. Blussé van Oud-Alblas
dhr. J. Hoek
dhr. C. M. F. Kolff
dhr. Maas Geesteranus
dhr. J. van Nieland en fam.
Mevr. Ort.t en familie
dhr. Dr. Carl Stahl en fam.
In het Schuttershof:
dhr. L. B. Luhl
Mevr. Ochtman en fam.
Mej. Suermondt
Aantal
personen
Zierikzee.
Middelburg.
Stavenisse.
Gorinchem.
id.
Middelburg.
Utrecht.
Amsterdam.
Middelburg,
id.
Goes.
Middelburg.
Apeldoorn
Rotterdam.
Middelburg.
den Haag.
Kampen.
Rotterdam.
den Haag.
Amsterdam.
Rotterdam.
Frankfort a/M.
Herford.
Goes.
Rotterdam.
4)
dook
F. Nagtglas.
Nadat „de verwonderenswaardige af
goden der oude heidenen, hier uit zee
aangespoeld" zoo als de schrijver van
Verheugd Zeeland zegt, bezichtigd waren,
begaf de familie zich naar Duinvliet,
toen ook het eigendom van den bewoner
van Westhove, mr. Johan Adeiaan van
de Pekbe. De ontvangst aldaar kenmerkt
zoo zeer den tijdgeest, dat ik niet nalaten
kan er wat meer van te verhalen.
Op het terras vóór het huis werden de
gasten ontvangen in eene sierlijke tent, en
door vier boerenmeisjes met bloemen be
strooid, waarna de dochter van den tuin
man wafelen, boterhammen en schapen
kaas aanbood, alles bereid uit voortbrengse
len van de plaats. Daarna kwamen een paar
andere kinderen, als tuiniers verkleed,
aan de prinsessen bloemruikers schenken,
en beneden aan het terras stonden vier
keurig getooide kinderen, de jaargetijden
voorstellende, waarbij een achttal met
een draagtent, om de gasten voor den
zonneschijn te beschutten, waarvan echter
geen gebruik werd gemaakt. Bij de wan
deling ontmoette men eerst een jongentje
en een meisje, als herder en herderin
verkleed, die aan de prinses een lam aan
boden, en bij de vijvers een paar als
visschers uitgedoschte kinderen, die een
kom met goudvisschen schonken. Allen
levende nabootsingen der toen zoo ge
zochte kunstwerken van den beroemden
Watteau en zijne opvolgers.
Langs een met eerepoorten en bloemen
versierden weg, kwam men op Westhove,
sedert enkele jaren het eigendom van den
heer van de Pekbe, en dat overal den
stempel droeg zijner kunstliefde en onbe
krompenheid. Na op het kasteel een
maaltijd gebruikt te hebben den gastheer
waardig, voeren de jonge prinsen in een
als fregat getuigden boeier door de breede
slotgrachten, terwijl het overige gezelschap
eene wandeling deed naar een belvedère
op de duinen, waaruit men een heerlijk
land- en zeegezicht had, en waar de
kundige stichter van het Middelb. museum,
de beste telescopen en microscopen uit
zijne natuurkundige verzameling had ge
plaatst. In het terugkomen werd de her
mitage bezien, waar een Vlaamsche arbeider
in capuzijner monnikgewaad, als heremiet,
den bezoekers fruit en kruidenwijn aan
bood. Het was niet ver van middernacht,
toen de koetsen de Noordpoort binnen
reden, daar het hooge gezelschap ook nog
in de versierde dorpen was opgehouden,
en ik vrees wel, dat de oogleden wat
zwaar zullen zijn geweest, toen het
vorstelijk gezin den volgenden morgen bij
Ds. Appelius in de Fransche kerk zat.
Op den 4 Juli beklom de stadhouder
met zijne zonen den abdijtoren, welk be
zoek door den wachter Jan Wanda in
een gedrukt kreupelrijm verheerlijkt werd.
Hij zong o. a.
„De vijfde Willem uit d'Oranjestam ge
boren,
Heeft op een parel uit het kroonsieraad
gekoren,
Zijn vorstelijken naam, het jaar, de maand,
den dag
Met een geslepen staal, geprent, dat ik
het zag."
Op dien zelfden dag werd Z. H. aan
genomen als lid der confrérie van St Joris,
en op de groote zaal plechtig geïnstalleerd.
Nog bleef er tijd over, om gehoor te ver-
leenen aan eenige honderde kinderen uit de
weeshuizen, wier jaarlijksche wandeldag en
zoogenoemde „vette tafel" toen juist inviel.
Zij ontvingen een geschenk van 20 Zeeuw-
sche rijksdaalders, terwijl de prins bij een
vorig bezoek aan Zeeland in 1766 twee
honderd dukaten aan de beide weeshuizen
had gegeven, wat door een paar zilveren,
in den patriottentijd versmolten, bekers
herinnerd werd. De liefde voor Oranje
bleef dan ook onder de weezen levendig,
en moest na de omwenteling van 1795,
nu en dan met geweld worden onderdrukt.
Vermoedelijk zal de prins met meer
genoegen naar de blijken van kunst
vaardigheid in het rijden hebben gekeken,
van den heer Benjamin Cateau, pensionaris
van Vlissingen, die met een licht wagentje,
waarvoor acht paarden, zonder voorrijders,
door de moeielijkste hoeken der stad reed,
en onder anderen door de Abdij, toen juist
gevuld met af- en aanrijdende koetsen voor
een assemble bij het hof. Deze heer
vereenigde de praktijk met de theorie,
want zijn werkje „De kunst om paarden wel
te behandelen' had toen kort te voren het
licht gezien.
De O. I. Compagnie bracht aan den
prins als Opperbewindhebber hulde door
het doen afloopen van een harer grootste
schepen, St. Laurens geheeten, dat echter
als de Frederik Willem herdoopt werd.
Een aanzienlijk gezelschap vereenigde
zich in een tent achter het huis van den
Bekenmeester E. J. v. d. Mandeee, op den
Kinderdijk, waar onder een dejeuner en
muziek het schoone schouwspel gade
geslagen werd.
Op den 27 Juni werd Vlissingen bezocht,
op welke „principaalste frontiere ter zee
en de sleutel van het land" Willem de V,
als erf- en grondheer, bijzondere betrek
king had. In een paar koetsen, ieder met
zes paarden bespannen, en voorafgegaan
door eenige heidukken, welke loopers het
tegen een paard in snelheid en langdurig
heid best konden uithouden, ging het
vorstelijk gezin tegen den middag op weg.
Overal wapperden vlaggen en aan den
Abeele en Souburg stonden rijk versierde
eerepoorten. Bij den Vlissingschen slag
boom of tol, omstreeks de hofstede van
den oud-burgemeester A. I'. Lambbechtsen
van Kitthem, werd de vorst namens het
stadsbestuur ontvangen. Onder klokgelui,
kanonschoten, muziekgeschal en sterk, doch
nergens tot wanorde overslaand gedrang
eener juichende menigte, reed de stoet de
stad binnen. Onbeschrijfelijk was de geest
drift: „de hartelijkste verrukking, leest
men in Verheugd Zeeland, vervulde ieders
hart, menigeen zag men bij die gelegenheid
tranen storten van blijdschap en anderen
staroogden sprakeloos van vreugde op
Willem den Vijfden, den afstammeling
van zijn verheven voorvaders." In de
groote zaal van het prachtige, door het
bombardement van 1809 vernielde stadhuis,
werd de prins ontvangen en luisterrijk
onthaaldiedere heildronk op de vorstelijke
familie, of op het welvaren der stad, werd
door het bulderen van 't kanon op den
Westdijk, ver in het rond, kenbaar gemaakt.
Na den maaltijd deden de hooge gasten,
begeleid door de burgemeesters, eene wan
deling door de stad en bezochten de kost
baar ingerichte koetshuizen en stallen van
den reeds genoemden heer Benjamin Ca
teau bij de Eoode brug, aan wien de
prins mede kon deelen dat hij hem in plaats
van zijn vader, als raad in de vroedschap,
de teugels van het bewind in handen had
gegeven. Vervolgens werd een oogenblik
vertoefd bij mevr. Daillij, wed. van den
burgemeester de Clijvek, welke zwakke
81jarige dame den wensch had te kennen
gegeven, om voor haar verscheiden den
geliefden Oranjevorst nog eens de hand te
mogen drukken. Des avonds schitterde
menige woning van de oude heldenstad
onzer republiek in het licht eener illumi
natie, en toen het vorstelijk gezin tegen
9 '/2 vertrok, werd het door muziek en eene
juichende menigte uitgeleide gedaan. Nog
meer dan eens kreeg Vlissingen een bezoek.
Op den 3 Juli kwam de prins met zijne
zonen de bibliotheek en de verzamelingen
van het toen aldaar gevestigde Zeeuwsch
genootschap der wetenschappen bezien;
op den 18 Juli werden het dok, de werf
en een paar in aanbouw zijnde oorlog
schepen in oogenschouw genomen, en de
21, de laatste kermisdag, werd voor
afscheid gekozen. Men weet dat de
Oranjevorsten altijd kermisvrienden waren
en kent het bijna weemoedig verlangen,
waarmede Willem III in 1691 tegen
zijn vriend Bentinck over de Haagsche
kermis sprak. De hoop dat het vorstelijk