Een duinwandeling naar het Slikkebosch, Correspondentie. gegeven dat onderwijl een lunch moest worden opgezet. Hoe nauwgezet het incognito ook werd in acht genomen, scheen het als of de vogels het geheim hadden uitgebracht, want toen het gezel schap na een kwartiertje terugkeerde, wist de heer de Boek reeds dat hij de eer had om de Koninklijke familie van België en den hertog van Aumale in zijn hotel te ontvangen. Met huitengemeenen spoed en groote vaardigheid was eene nette zaal in orde gebracht en waren een paar tafels aangericht;aan een dezer namen de Koning, de Koningin, de hertog van Aumale en een Koninklijke prinses plaats. Dat men er in geslaagd was om het verblijf aange naam te maken, mag daaruit worden afge leid dat het gezelschap omstreeks een uur aan den disch bleef. Nadat de Koning nog eene kleine wandeling naar het dorp had gemaakt, stegen de hooge gasten om vijf uur weder in de rijtuigen, met een vriendelijken groet aan den heer de Boek en zijne echtgenoote en eene dankbetui ging voor de goede en vlugge bediening. Het zeldzaam fraaie weer, dat vooral hij dalende zon de liefelijkheid dezer streken, treffend deed uitkomen zal waar schijnlijk niet weinig hebben medegewerkt om bij de hooggeachte Vorstelijke familie den goeden indruk van het schoone Wal cheren te versterken. dook J. van de Velde Olivier. Onder de vreemdelingen, die des zomers naar Domburg komen, om er genezing te zoeken in het gezonde klimaat en een frisch zeebad, of ook om te genieten van de schoone omstreken, zijn er zeker maar zeer weinigen, die het Slikkebosch hebben leeren kennen. De eenzame ligging midden in de duinen, op ruim een uur afstands van Domburg, maakt, dat men er niet heengaat, en zoo men al in de buurt komt, er doorgaans voorbij loopt zonder het op te merken. Toch wordt een bezoek door het liefelijk pad en de merkwaardige plek ruimschoots beloond. Wij stellen den lezer daarom voor, het uitstapje eens gezamenlijk te ondernemen. De noord-westkust is de welvarendste en schoonste streek van het eiland Wal cheren, ja, verdient onder de liefelijkste van Nederland genoemd te worden. Vele buitenplaatsen prijken er met hare deftige heerenhuizingen en statige dreven, omringd door heldere vijvers. Achter deze land goederen strekt zich een natuurhosch uit, dat door zijne grillig gevormde, knoestige boomstammen een grootsch tafereel ople vert en waarin men beschut is, zoowel tegen de felle zonnestralen als tegen den guren wind. Dit hosch maakt den zoom uit van schilderachtige, breede duinen. Ja, wèl schilderachtig mag men die heu velen noemen, welker hellingen begroeid zijn met eikenstruiken, duindoorn en wilg, terwijl de dalen prijken met hosschaadjes van populieren en berken, waar tusschen de kamperfoelie een aangenamen geur verspreidt. Het is op een schoonen zomermorgen, dat wij de wandeling door het duin aan vangen. Dauwdroppels schitteren als juwee- len aan heesters en kruiden, en de nog vochtige grond brengt eene aangename verkoeling te weeg. Wij volgen een pad, dat om de hoogere duintoppen en de kreu- pelhoschjes heen kronkelt. Onze voet treedt over het krakend rendiermos en met welgevallen zwerft de blik over de nederige bloempjes, die den dorren bodem overdekken en waar boven bontgekleurde vlinders fladderen. Ginder, op het gele duin, Groeien geurige violen Met de kleine paarsche kruin Onder mos en tijm verscholen. Daar verheft zich eene prachtige groep valerianen met hare roode bloemschermen, omringd door de fijne thalictrum; hier pronkt de witte, blauwgeaderde meerdistel in gezelschap van het donkergroene haviks- kruid; overal vertoont zich het nederig walstroo met zijne gele pluimen. Telkens zijn we genoopt, eene wijle bewonderend stil te staan voor een bloeienden sneeuw bal, een liguster met half ontloken bloe sems, voor een vogelkers, wiens takken zich sierlijk slingeren tusschen meidoorn en abeel, of voor eene weelderig getooide rozenstruik. Zie eens, hoe die eiken daar, wêer en wind trotseerend, tegen dat hooge duin opgroeien Terecht wordt de eik de koning der hoornen genoemd, waar hij majestueus in het bosch zijne forsche armen uitbreidtmaar koning is hij ook hier, waar hij, ineengedrongen, voortleeft op plaatsen, waar geen ander houtgewas in het leven kan blijven. Laten we even dit hooge duin beklimmen. Een prachtig panorama ontrolt zich hier voor onze oogen. Onwille keurig komt ons het versje van Beets in de gedachte Van de kruinen onzer duinen Zie ik graag op 't land omlaag. 'k Zie er bosschen, hoven, velden, Groene klaverweiden meest Met zoo menig zwartbont beest, Maar ook 't ploegpaard op de geest, Vrijheid, vrede en welvaart melden, Huizingen, zoo ruim als schoon Dat is Holland waar ik woon. En wij Zeeuwen, wij ook zijn trotsch op ons Zeeland, als we hier verrukt Wal cheren overzien. Vóór ons ligt de Manteling wier boomkruinen als het ware met een schaar gelijk geknipt zijn, en daarachter bespeuren wij de grijze torenspitsen van het oude kasteel Westhove. Verderop akkers met golvend graan, weiden met gra zend rundvee, kronkelende wegen, draaiende molenwieken, dorpen, gedeeltelijk achter het groen verscholen en op den achter grond de gebouwen van Middelburg, Veere en Vlissingen. Als we genoeg van het schouwspel genoten hebben, dan nog even het hoofd omgewend naar de nu kalme maar toch altijd bewonderenswaardig schoone zee, waarop eenige Arnemuider visschers hunne netten uitwerpen, en wij vervolgen onzen tocht. Wij komen nu van hier, door enkele duinvalleiën met eigenaardige namen, o. a. het Slicherdal, na een groot half uur aan eene uitgestrekte lage vlakte, begrensd ter linkerzijde door lage duinheuvels en aan den rechterkant door de manteling, waar tusschen eene breede rij brem met zijne heldergele bloemen prijkt. Op ver scheidene plaatsen is de grond drassig en met biezen overdekt, en in de vele pannen, die deels met water gevuld, deels moerassig zijn, verheft de slanke waterviolier zich hoven de zedige witte boterbloem. Op eenigen afstand vóór ons zien wij nu een zoogenoemd hakhosch, als het Slikkebosch bekend. „Een onbeduidend ding," denkt ge wellicht, maar ik bid u, het oordeel nog een weinig op te schorten. Weldra zijn wij het vierkante, door eene diepe sloot omringde bosch genaderd. Aan den over kant zien we eene zuring met reusachtige bladeren en door het hout heen schemeren de witte kelken van het vergiftige vinger hoedskruid. Voor een plantenzoeker is dit reeds voldoende om nieuwsgierigheid op te wekken. Eene plank brengt ons over de sloot en in het hosch. Met moeite dringen wij door het dichte hakhout. Weldra echter wordt het ijler en wij komen in eene opene plaats. Het wollegras, dat hier met het geel-witte veenmos den grond bedekt, steekt scherp af hij het omringende donkere groen. Als we die plek over gaan, verontrust u niet, zoo gij tot aan de enkels in het veenmos zaktge loopt hier volstrekt geen gevaar, om in een moeras te verzinken staan wij voor een rechten rijweg. Deze voert naar den tegenovergestelden kant van het bosch. Aan het einde zien we weer efl'en terrein en in het verschiet hooge kale duinen. Op deze vlakte was het, dat het bij het fort den Haak in Juli 1809 gelandde Engelsche leger, dat Veere en Vlissingen ging belegeren, voor het eerst de tenten opsloeg, waarom deze plek nog heden het „Engelsche kamp" heet. We volgen den weg niet, maar slaan een zijpad in. Na eenige schreden afge legd te hebben, stuiten wij op eene breede gracht. Kolossaal riet wuift met zijne pluimen over de moerassige bedding; de oevers zijn omkransd door verschillende soorten van zegge, waar tusschen de zwart bruine waterbezie prijkt, en aan de overzijde bespeuren we een veld, van welig groeiende varens. Onwillekeurig komt bij ons de gedachte op, of het Slikkebosch vroeger eene buitenplaats kan geweest zijn, maar dit denkbeeld wordt door een ander ver drongen. Onlangs werd mij de opmerking gemaakt, of men het soms niet moet be schouwen als een toevallig bewaard over blijfsel van het groote oorspronkelijk woud, dat zich eertijds langs de zeekust van Walcheren uitstrekte; bodem en planten groei toch, schijnen reden tot zulk vermoe den te geven. Indien dit waar was, zou het Slikkebosch wèl als hoogst merkwaardig aangemerkt mogen worden. Maar verdiepen wij ons niet langer in gissingen temeer daar het allengs tijd wordt om huiswaarts te keeren. Wij doorkruisen nog even het bosch, zonder verder iets bijzonders op te merken, en daarna zoeken wij ons plankje weder op. Niet zonder inspanning kunnen wij het terugvinden, waarna wij weer op de vlakte zijn. Na wat uitgerust te hebben op een tapijt van wintergroen met zijne ronde, lederachtige bladeren, terwijl een gewelf van eikenloof boven ons de zonnestralen tegenhoudt, gaan wij door de manteling naar Dom burg terug. Welteveden over het genot dat we gesmaakt hebben, kunnen wij het uitstapje aan ieder, die ons dorp bezoekt, ten zeerste aanbevelen. Juli 1885. De Brieven van M. van Walcheren zullen later volgen.

Krantenbank Zeeland

Domburgsch Badnieuws | 1885 | | pagina 2