Aangekomen vreemdelingen
10) Uit het leven aan eene kleine
Zeebadplaats.
tot 12 September.
In het dorp:
dhr. en Mevr. Boddaert-
Castendijk
dhr. Danckaerts
Mej. van der Feen
dhr. Ds. Gronemeijer en
familie
Mej. Hage
Dames Janssen
Mevr. Termaat
In het Bad-Hötel:
dhr. en Mevr. Bertnch
Mej. Teesink
In het Schuttershof:
Mej. P. Holle
Mej. van Alphen
Aantal
personen
Middelburg.
Cortgene.
Amsterdam.
Apeldoorn.
Middelburg,
id.
id.
Zurich.
Rotterdam.
Voorst,
id.
door H. J. B.
Na eenige dagen scheen het weêr toch
medelijden met de Mudborgsche badgasten
te krijgen en werd het beter, en werd
alles, voor de zoo lang uitgestelde wandel
tocht, in orde gemaakt. Joos had een niet
onaardig vrachtje te kruien, want Mevrouw
van Rienen had, behalve voor de constructie
zooals zij zeide, ook voor de noodige
vouwstoeltjes gezorgd en ook een massa
parapluies en regenmantels mede gegeven,
daar men niet weten kon, wat er zou ge
beuren. Om vijf uur was het appel en
stelde de stoet zich in beweging, en ieder
een was goed gedispenseerd, zoo als
Mevrouw het noemde, behalve van Rienen,
die dan ook de wandeling niet mede maakte,
tot groot genoegen van von Specht, die
al bang was dat hij wellicht een spaak
tussc-hen het wiel zou steken. Het was
een vrolijke tocht, het hoofdleger, bestaande
uit de oudere heeren en dames, bedaard
voortrukkende, terwijl de jongeren en
vooral de kinderen nu hier dan daar af
dwaalden, zoodat er wel eens halt moest
gehouden worden om de achterblijvenden te
verzamelen en te tellen of alles wel
compleet was.
Het doel hunner wandeling was een
groote zandkuil in de duinen en daar
aangekomen, werd de kruiwagen ontpakt,
de vouwstoeltjes opgezet en alles verder
in orde gemaakt. Er werd vuur aange
legd om water te koken, hetgeen menigeen
water in de oogen bezorgde, door den
geweldigen rook van de vochtige helm en
het natte hout, dat als stookmateriaal
moest gebruikt worden. Daar echter niet
allen konden meehelpen, om de verschillende
toebereidselen te maken, werden daartoe
enkelen aangewezen, terwijl de anderen
gedeeltelijk eens naar zee, of een eind de
duinen inliepen, en de kinderen een dolle
pret hadden, in het op en af klauteren
van het duin, hetgeen hun echter spoedig
weêr moest verboden worden, daar zij
door hunne woestheid overal zand in deden
stuiven en alle broodjes en koekjes met
recht zandtaartjes werden.
Maar alles smaakte toch goed en eenige
flesschen wijn brachten het hunne tot de
algemeene vrolijkheid bij. Na afloop van
het collation, bleef men nog wat gezellig
zitten praten tot het donker werd, en
niemand had opgemerkt, dat von Specht
en Clara het gezelschap hadden verlaten,
tot dat een dér dames zeide„ik zou ook
wel eens een sigaartje willen rooken
„Dan moet gij aan von Specht om een
zijner cigaretten vragen, die zijn juist voor
dames geschikt. Maar waar is von Specht
„En Clara zie ik ook niet," zeide
Mevrouw, „zouden zij nog zijn gaan
wandelen, laten wij ze dan eens gaan
opzoeken."
En er werd gezocht, geroepen, gefloten,
geschreeuwd zelfs, maar zij waren verdwenen,
zoodat men ten laatste niet anders kon
onderstellen, als dat zij vooruit naar huis
gewandeld waren. Natuurlijk werd dit
niet zeer aardig gevonden, en bedierf het
wel eenigzins de vrolijkheid op den terug
weg.
Dicht bij huis komende, kwam van
Rienen hen te gemoet en vroeg„veel
genoegen gehad?"
„O ja, zeer veel pleizier," zei Mevrouw,
„Is Clara al lang thuis?"
„Clara, is niet thuis, ik heb niets van
haar gemerkt!"
„Waar kunnen zij daar zijn?"
„Kunnen zij vroeg van Rienen, „was
die von Specht weêr met haar?"
„Dat zal wel zoo zijn," zei Mevrouw
„hij is althans ook niet bij ons gezelschap.
Maar zij zullen wel spoedig komen op
dagen
Maar zij waren weg en bleven weg en
of van Rienen al raasde en tierde, daar
mede kreeg hij zijne dochter niet te huis
en toen het over twaalven werd, was de
familie werkelijk ongerust dat er een
ongeluk moest gebeurd zijn, volstrekt
geene gedachte hebbende van hetgeen
werkelijk was voorgevallen, totdat er om
half één hard gescheld werd, en de koetsier,
die de vermisten naar Midddelhove had
gereden, een briefje bezorgde. Dat was
van Clara aan hare moeder, waarin zij
alles verhaalde en dat zij nu naar Londen
waren, doch zeker niet zouden terug-
keeren voor alles vergeten en vergeven was.
„O, die vervloekte mof!" riep van Rienen.
„Nu, nu," zeide Mevrouw, die het
waarschijnlijk niet onaardig vond hare
dochter barones zou worden, „alles kan
nog te recht komeu!"
„Ik begin waarachtig te gelooven," zei
van Rienen „dat gij in het complot be
trokken zijt?"
„Neen waarlijk niet," antwoordde
Mevrouw schreiende „ik vind het ook erg
genoeg, maar als gij uwe toestemming
geeft en hij zich dan hier laat neutraliseren,
dan is er immers niets verloren."
„Dat gij mij ook niet hebt willen ge
looven, ik had er een voorgevoel van, dat
die kerel ons onheil zou bezorgen," zei
van Rienen.
Het ergste wist hij echter nog niet en
zou hem eerst den volgenden morgen
duidelijk worden. Terwijl hij nog in
tweestrijd was, wat te doen, hield er een
rijtuig voor zijne deur stil, waaruit een
heer stapte, die vroeg hem een oogenblik
te spreken.
„Ik kom met een treurig bericht, mijn
heer! Gisteren avond hebben wij uwe
dochter, aan de mailboot te Vlissingen, in
gezelschap gevonden van een zekeren
Rümmel
„Hé, wat bliefje?" vroeg van Rienen
verschrikt.
„Rümmel, mijnheer! hier liet hij zich
zooals uwe dochter gezegd heeft von
Specht noemenwij moesten hem aan
houden, als beschuldigd gelden uit de kas
van zijn patroon te hebben medegenomen.
Ik had zijn signalement en bovendien was
er te Vlissingen, iemand van de politie te
Hamburg, die hem persoonlijk kende. Hij
heeft waarschijnlijk gedacht onkenbaar te
zijn, daar hij zijn baard had afgeschoren
en een blauwen bril droeg, maar werd
toch dadelijk door ons herkend en om
zeker van onze zaak te zijn, lieten wij hen
eerst passeren en riepen toen: „„Heda,
Rümmel, höre'mal!""
„Onwillekeurig keek hij op het hooren
van zijn naam om en toen hebben wij
hem ingepakt. Hij bekende trouwens
terstond. Voor uwe dochter was het eene
vreeselijke positie en heb ik haar op haar
verzoek naar Middelhove in een logement
gebracht, en daar zij van morgen niet
mede hierheen wilde gaan, ben ik zelf
gekomen, om u dit bericht mede te deelen."
Het eerste wat van Rienen zeide, was
„Goddank," maar daarop had hij toch
ook medelijden met zijne dochter, die
hare liefde nu zoo misplaatst zag. Mevrouw
en hij, reden dadelijk mede terug naar
Middelhove, waar zij Clara diep - agelukkig
en weenende weêr vonden. Op dat ge
zicht was van Rienen zelf niet bij machte,
zijne voorgenomen boetpredikatie te houden,
maar trachtte haar in tegendeel, nog zoo
veel mogelijk te troosten, door te zeggen
dat zij wel blijde mocht zijn, het zoo was
afgeloopen en zij niet eerst later tot de
ontdekking was gekomen, welk een schurk
die von Specht, Rümmel, lummel of hoe
hij dan ook heeten mocht, was.
Aangezien voor Clara het terug keeren
naar Mudborg vrij wel onmogelijk ge
worden was, en zij daar dan ook volstrekt
geen zin in had, zou Mevrouw bij haar
blijven, terwijl van Rienen terugreed, om
de verdere familie af te halen, en dan ge
zamenlijk huiswaarts te keeren.
Voor Beelman hadden, na het vertrek
der van Rienens, de overige badgasten
niet veel aantrekkelijks meer en hij nam
dan ook afscheid van Mudborg, maar de
kennismaking met Anna hield hij aan en
volgens de laatste berichten bestaat er
alle kans dat het met hunne liefdes
betrekkingen beter zal afloopen, dan met
die van Clara en von Specht.
EINDE.