Aangekomen vreemdelingen 9) Uit het leven aan eene kleine Zeebadplaats. tot 5 September. In het dorp: Mej. A. Boutens Mevr. Danckaerts-Lurkus Mej. C. M. de Die dhr. M. Lurkus Mej. A. Tak Mej. M. Verhage In het Bad-Hötel: Freule Bakker van Leuven dhr. Wickevoort Crommelin en bediende dhr. J. Pécher Mevr. de wed. Willink- Wickevoort Crommelin In het Schuttershof: Mevr. de Meurs Dames Borsius dhr. J. van der Pot Jhr. mr. D. G. van Teijlin- gen en familie. Mej. Sibmacher Zijnen Aantal personen Middelburg. Cortgene. id. Zierikzee. Middelburg. Zuidzande. Amsterdam, id. Antwerpen. Amsterdam. Brussel. Middelburg. Antwerpen. Middelburg, id. Donalbu.rg', 1 September. Wanneer een van de, op 30 Augustus in de zaal van het Badpaviljoen, aanwezige personen, later nog eens zijn verblijf te Domburg overdenkt, dan zal de avond van dien dag daarbij zeker een ruime plaats in nemen. Het Paviljoen was toen, dank zij de be reidwilligheid van twee bewoners van Domburg, die voor het in orde brengen en meubileeren van het tooneel hadden zorg gedragen, in een Schouwburg her schapen. Eene stampvolle zaal met aandachtige toehoorders, gaven den artisten, uitsluitend uit badgasten bestaande, de overtuiging, dat de verwachting, die men koesterde, aangaande hetgeen op- en uitgevoerd zou worden, niet gering was, en ook niet werd teleurgesteld. Het daverend applaus, dat op elk der uitgevoerde nummers van het programma volgde, was voor hen zeker wel de beste belooning, voor de moeite die zij zich tot het welslagen van den avond hadden ge geven. Zoo wel de muziekstukken voor piano en viool, als het blijspel „Kort van memorie" en „Die Gouvernante" werden flink uitgevoerd. Een woord van hulde, voor de uit stekende wijze, waarop de rollen waren ingestudeerd, vinde hier zijn plaats. Eene opwekking, door een der aan wezigen om, uit dankbaarheid voor het gesmaakte kunstgenot en uit sympathie voor de goede zaak, een ruime gift af te zonderen, ten behoeve eener op Domburg op te richten bewaarschool, bleek niet te vergeefs, daar voor dat doel eene som van ruim 63-werd ingezameld. door H. J. B. VI. waabom de familie van kienen op eens een einde maakte aan haak vebblijf op mudboeg. Tegen aller verwachting was het den volgenden dag geen weêr om een wandeling te maken; want het woei verbazend hard en daar het juist springtij was, besloot men liever aan het strand de zee in alle hare grootheid te gaan beschouwen. Het was een prachtig grootsch gezicht, die woeste hooge witgekopte omkrullende golven naar het strand te zien rollen, en daar met oorverdoovend geraas, tegen het houten paalwerk en op de steenen te zien breken en opspatten, zoodat het water tot over het duin heen vloog, en het geheele strand met wit donzig schuim overdekt werd. Het water van sommige golven schoot door, tot in en achter de tenten, hetgeen natuurlijk een ijsselijk gegil en gelach van dé dames ten gevolge had, terwijl zij op banken en stoelen de vlucht namen. De jeugdige Jan van Eienen had zich een eind op het steenen hoofd gewaagd en werd, daar hij een groote golf niet zag aankomen, van de beenen geslagen en een eind medegesleept, en mis schien ware het maar slecht met hem afge- loopen, als niet Beelman terstond in het water gesprongen was en, zich aan het zwemtonw vasthoudende, zoo getracht had hem te naderen. Gelukkig nam een volgende golf Jan weêr op als een kurk, en wierp hem naar het strand, waar Beelman hem toen kon grijpen en vast houden. Anna gaf een gil, toen zij haar broeder, maar wellicht nog meer Beelman in gevaar zag, en die gil zal den laatsten wel liefelijk in de ooren geklonken hebben en moed gegeven. Een oogenblik later stonden beiden, hoewel vrij hulpeloos en druipende van het water, weêr op het drooge en werd Beelman van alle kanten geprezen en bedankt voor zijn kloeke daad. Von Specht beweerde tegen Claea, met een mislukte poging om aardig te wezen„Ik wollte gerade hinein springen, aber hatte u denn loslassen moeten, und das wasser ist so nass." Jan werd naar bed gezonden en kreeg een flinke reprimande, en Beelman een warm grokje, waarna gelukkig geen van beiden, onaangename gevolgen van hun bad ondervonden. Des avonds, toen allen in de leeszaal de couranten en tijdschriften zaten in te zien, zeide van Eienen tegen von Specht „Ik heb daar een fraai stukje van een landsman van u in de courant gelezen, mijnheer von Specht, een zekere Cabl Eümmel heeft zich drie weken geleden, met- een aanzienlijke som uit de kas van zijn patroon te Hamburg, verwijderd; men schijnt hem nu echter toch op het spoor te zijn." „So," zeide von Specht en zag van Eienen vragend aan. „Ja, men schijnt hem tot Eoozendaal gevolgd te zijn, maar daar zijn spoor weêr bijster te zijn geraakt, zoodat men niet weet of hij naar Antwerpen of Vlissingen is gegaan, men hoopt nu hij nog niet naar Engeland is overgestoken, om hem aan de mailboot te kunnen arresteren. Ik hoop ze hem te pakken zullen krijgen, gij ook niet?" „Gewiss," zei von Specht flauwtjes en ging daarop de kamer uit. „Men zou waarachtig denken, dat hij met dien Eümmel in betrekking staat," zei van Eienen tot zijne vrouw, „zaagt gij wel, hoe bleek hij werd toen ik het hem vertelde. Er zou toch al veel moeten gebeuren, eer ik mijn dochter aan dien kerel ten huwelijk gaf!" „Och," antwoordde Mevrouw, „laten wij daar maar niet meer over spreken, ik weet toch reeds lang gij geene symphonie voor hem hebt. Dat hij bleek werd, heb ik niet opgemerkt, en dat zou ook van de warmte hier kunnen komen." De volgende dagen werd het weder nog slechter en regende het dagelijks, zoodat er van toertjes geen sprake kon zijn, maar men de middagen en avonden meest in het Paviljoen doorbracht, waar het dan recht gezellig was, en men el kanders gezelschap meer en meer op prijs stelde. Men behoefde juist niet scherp van gezicht of verstand te zijn, om te merken, dat de verhouding tusschen Anna van Eienen en Beelman veel intiemer werd en dat Claea en von Specht vooral, het reeds geheel eens schenen te zijn. Von Specht durfde echter, daar hij wel gemerkt en gehoord had hoe van Eienen over hem dacht, met zijn aanzoek niet voor den dag komen, maar deed zijn best Claea over te halen, om met hem naar Engeland te gaan en van daar te schrijven aangezien haar vader dan wel spoedig tot andere gedachten zou komen en zachter voor hem gestemd zijn, daar gedane zaken toch geen keer nemen. In den beginne had Claea er natuurlijk volstrekt niet naar willen luisteren, maar toen ook zij wel inzag, dat Papa vrij willig nimmer zijne toestemming geven zou, begon zij te wankelen en door de heftige betuigingen van von Specht over gehaald, stemde zij er eindelijk in toe hem te volgen. Hu was von Specht in de wolken en had dadelijk zijn plan in orde, dat hij wilde ten uitvoer brengen op den avond, als zij die voorgenomen wandeltoer zouden doen. Men zou dien dag wat vroeger eten, om dan ergens in de duinen te gaan zitten, en stelde zich veel genoegen voor des avonds als het donker was, met lantaarns en giorno's terug te wandelen. Niets was volgens von Specht gemakkelijker dan tegen duister uit het gezelschap weg te sluipen en naar het rijtuig te gaan, dat hij op een bepaalde plaats zou bestellen, naar Middelhove te rijden, om verder nog den zelfden nacht per mailboot, naar Engeland over te steken. Hu Claea eenmaal haar lot aan hem had toevertrouwd, kon zij wel niet anders als zijn plan goed keuren, en besloten zij dus op dien dag hun vertrek te bepalen. (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Domburgsch Badnieuws | 1884 | | pagina 2