5) (Jit het leven aan eene kleine
Zeebadplaats.
•*-
door H. J. B.
Op dat oogenblik kwam de veldwachter
den burgemeester aanspreken:
„Burgemeester! een woordje asjeblieft!
Er is daar een kerel die een papier wil
aanplakken, dat hij onfeilbare middelen
verkoopt tegen alle mogelijke kwalen en
ongelukken, mag ik dat toelaten?"
„Zeker niet," antwoordde de burge
meester.
„Och, meheer de burgemeester!" riep
nu de man in questie, „kijk eerst eens
eventjes, asjeblieft! Er is geen kwaad
bijhet zijn geene geneesmiddelen, 't is
maar een aardigheid, niks om in te nemen,
zoo waar zal je gezond blijven. Zal ik je
eens een voorbeeld gevenUwes rookt
daar een segaar, maar ik zie dat die lek
is, en slecht trekt, wil ik nu eens maken
dat die lekker trekt?"
„Als je er maar met je vingers afblijft,
ga je gang dan maar."
„Nou burgemeester, u mot me niet
kwalijk nemen asjeblieftmaar dan mot
uwes er nog een paar gaatjes inprikken,
dan zal ie wel lekker zijnIs 't niet zoo
Daar had uwes niet an gedacht! ja, ja,
't is als 't ei van Columbus
„Als hij niet anders doet als dergelijke
dwaasheden, dan kan hij zijn gang gaan,"
zeide de burgemeester „maar let er op!"
„Alderbestig, burgemeester!"
En vijf minuten later stond er een
groot papier aangeplakt
met toestemming van het
edel achtbaar hooed van het
gemeentebestuur.
verschillende kunstmiddelen tegen aller
lei kwalen en gebreken.
En daarop begon hij te schreeuwen
dat hooren en zien verging:
„Allo! allo! allo! Komt boeren, burgers
en buitenlui, komt en luistert! Hier heb
je de ware geleerdheid! Laat je niet be
dotten Hier gaat alles zuiver toeAls
je bij mij te Hamsterdam komt, zal ik je
al de doctors bullen laten zien die ik
verdiend heb, maar die ik, van wege de
groote zegels die er aan hangen, hier niet
mee kon brengen! Het kost je niet veel!
Iedere raad die ik geef maar één dubbeltje
Doe je't niet! Ook goed! Jij mot het
weten! 't zal mij een zorg zijn! Jij daar
vrindje! met je dik gezicht! heb je kies
pijn Zet nou maar niet zoo 'n benauwd
gezicht, je behoeft nog niet te reseleveren
om hem te laten trekken! Wil ik je er
afhelpen? Ja? Geef dan een dubbeltje en
luister nouje neemt als je thuis komt
je mond vol koud water en gaat dan
boven het vuur zitten, totdat dat water
kookt en je kiespijn zal weg zijn! daar!
Wat zeg je? Geloof je me niet! Probeer
het en als je mijn raad volgt en die
helpt niet, dan krijg je morgen je geld
terugAlloalloallovoor alles heb
ik wat? Heb je soms rookende schoor-
steenen? Wat? Heb jij er een? Geef op
een dubbeltje en ik help je er afDankje
en nou let op: je kent het Hollandsche
spreekwoord welgeen rook zonder vuur
ja? Nou dat breng je in praktijk, je legt
geen vuur meer an onder je schoorsteen
en die zal ook niet rooken!"
En zoo ging hij voort en daar hij al
tijd de lachers op zijne zijde had, liep hij
niet alleen geen pak slaag op, maar verdiende
zelfs nog een aardig duitje.
Daar tante Ka, die, zoowel om de aardig
heden van den koopman als vooral om de
versufte gezichten, waarmede de omstaande
boeren hem stonden aan te gapen, harte
lijk had staan lachen, nu echter eenige
kenteekenen van een aanval van beroerte
begon te vertoonen, begreep van Kienen
dat het tijd werd nog eens verder te
kijken en een blik te slaan op de ver
schillende knappe boerinnetjes, die in dien
tusschentijd voorbij wandelden en wier
aantal niet gering was. Mooie waren er
vele onder en allen zagen er in hunne
nette Walchersche kermispakjes keurig uit. 1
Alleen zou men. zeggen dat de ware
1 kermisvreugde er nog niet was. Ze liepen
nog stijf naast elkaar, gearmd of met de
armen over de borst gekruisd, zonder dat
er een enkele boerenjongen met hen liep.
't Was of zij nog een afschrik van het
sterkere geslacht hadden, want kwam er
toevallig een tegen haar aanloopen, dan
sprongen zij met een gilletje op zij, of
cle een of ander die een beetje brutaler
was, liet uitdrukkingen hooren die voor
anderen onverstaanbaar klonken, als
„Wie doe je wat?" of „Noe jie bint ook
een laekenseh!"
Maar daar kwam toch ook een lange
rij boeren en boerinnen aan, pink aan
pink; de jongens in gekleurde hemds
mouwen, met bonte zakdoeken om hunne
schouders, de meisjes in veelkleurige
rokken en jakjes; maar dat waren geene in
gezetenen, dat waren spelerijders van een
der naburige dorpen, die na eenige uren
hossen op een boerenwagen nu een beetje
langs de kermis slenterden! Erg opge
wonden schenen zij echter ook niet
Langzaam slingerden zij voort onder het
gezang van een of ander lied en de
jongens zongen, met een gezicht als of zij
het zich niet begrijpen konden, „dat
Lisette, ofschoon ook een boerin, Kolijn
den braven boerenzoon, het puikje van
de dorpelingen" niet hebben wou.
Op eens echter schoot het een van de
boerinnen in de beenen en zonder de minste
aanleiding pakte zij haar buurman onder
den arm en begon te springen en te hossen,
onder het hartverheffend gezang
„Ons complotje is weêr bieëen,
Aolemael droenkig, aolemael droenkig,
Ons complotje is weêr bieëen
Aolemael droenkig op de been!"
en aanstonds sprong en danste de gansche
troep als een kloen in het rond, totdat
zij even klakkeloos als zij begonnen waren,
weêr ophielden en pink aan pink voort-
slenterden, onder het zingen van het lied
van Kolijn. Alleen waren de gezichten
wat rooder en de stemmen wat heescher
geworden.
In de verte kwam er nu een partijtje
jongens aan, die men boven alles uit
hoorde bekennen, dat zij den vorigen
avond ook al „gepierewied" hadden, dat
zij iedereen aanraadden „zijn molentje
maar te laten draaien" en dat zij zich
voor als nog niet „seneerden." Een troepje
meisjes dat zij tegenkwamen, stoof eerst
weêr verschrikt uit elkaar, maar nu schenen
er toch bekenden bij te zijn, althans kort
daarop, stonden zij zamen te praten en te
lachen en plotseling als of ze op eens
gelijktijdig door Amor's pijlen getroffen
waren, klonk het volgend liedje door
meisjes en jongens beiden gezongen:
„Kom liefje kom! kom, liefje kom!
Kom, liefje! kom maar bij mij," enz.
Dat alles was echter natuurlijk tot
groote ergernis van de vrouw van den
orgeldraaier die, met een dik pak liederen
in de hand, yruchteloos trachtte de kermis-
gangers iets nieuws te leeren of aan te
smeren. Het hielp haar niets, of zij al
verhaalde van „de trouwe liefde van
Louwiese en Ferdinand," een nieuw lied
op eene aangename voois, en of ze al
sprak van den „wreeden moord gepleegd
door twee broeders op hunne moeder, op
een pastoor en deszelfs meid" 't gaf
niets.
„Kom, bom, wat maal ik er om," zongen
de jongens en beweerden dat het „allemaal
larie en anders niet" was, of stelden haar
voor „eene wandeling te gaan doen, al in
het jeugdig groen" waarop weêr een ander
als tegenstelling liet volgen: „jij komt
van avond de deur niet meer uit." A
Nu was het ijs gebroken en werd het
drukker en woeliger en liepen meisjes en
jongens zamen en dansten en sprongen,
totdat ze in de deur der herberg ver
dwenen, die de massa menschen niet meer
bevatten kon, die zich verdrong om binnen
te komen.
Juist was de familie van Kienen, die
nog altijd de kermis had rondgewandeld,
op het punt om naar huis te gaan, toen
zij haar dienstmeisje Pietje tegenkwam,
die met een vuurrood aangezicht aan den
arm van een boerenjongen hun toeriep:
„Zoo is de fermielje d'r toch ook nog
is uutgetrokke En oe vin je 't noe
„Zeer aardig," antwoordde Mevrouw,
„maar wij gaan nu naar huis."
„Noe a, bel da 's vee te vroeg, noe
begint de leut eerst, is 't geen waer, Siemen
„Voor u da's mogelijk," zei van Kienen
„maar wij hebben er nu genoeg van geno
ten. Kom meisjes!"
„Ja, en Pietje luister eens," zei tante
Ka, „ik herinner mij juist een schrijf
voorbeeld uit mijne jeugd, dat gij misschien
ook wel gehad hebt:
„Een uur van onbedachtzaamheid
Kan maken dat men jaren schreit!"
denk daaraan, want dat is waar!"
(Wordt vervolgd.)