4) Uit het leven aan eene kleine Zeebadplaats. door H. J. B. Nu er mogen in de steden maar weinigen meer zijn die veel met de kermis op hebben en men moge al veel tegen de kermis geaposteld hebben, op een dorp dat van groote plaatsen nog tamelijk ver verwijderd ligt en waar men dus in gewone tijden niet veel te zien krijgt, is de kermis zoo al niet alles, dan toch zeer veel! 't Zijn vacantie dagen voor jong en oud, voor rijk en arm, en lange ook: van 's morgens vroeg tot 's avonds laat slentert de geheele bevolking op straat, alle met vrolijke gezichten en des morgens in hunne netste pakjes, die echter later met meer gewone verwisseld worden, als de tijd aan komt om nog wat in de herberg te springen en te dansen en liefdesbetrekkingen aan te knoopen wanneer althans de „joengers" niet te ver heen zijnwant men ziet helaas later op den dag nog al eens min of meer door den drank bezwaarde beenen en hoort dubbelslaande tongen en heesche stem men. Maar men kan toch niet den geheelen dag door zingen, zonder nu en dan de keel eens te smeren, en koffie met „hupaerd" of thee met foelie of kruidnagel krijgt men alle dagen, en onze lieve Heer heeft toch de jenever niet voor de varkens laten brouwen, en kermis komt maar eens in 't jaar en ,,'n mensch mag toch wel eens wat hebben!" kortom talloos zijn de redenen waarom zij zoo 'n dag ontelbare „slokjes" en „mondjesvol," „mokjes" en „bakjes," klaartjes en bittertjes, likeurtjes en „sukerkommen" verorberen. Wil men nu echter van de gevolgen daarvan niet te veel last hebben dan dient men de kermis niet te laat te bezoeken. Zoo dacht ook de familie van Kienen er over, toen zij den volgenden morgen om elf uur ongeveer naar het beroemde gaai schieten gingen zien. Reeds van verre hoorden zij de doffe slagen op den grooten trom, eene conditio sine qua non bij die gelegenheid: zonder trom geen gaaisehieterij. In het duin voor het dorp zijn een paar lange staken van ijzeren drietanden voorzien in den grond gezet, waarop zich de zoogenaamde gaaien bevinden, bestaande in groote dikke stukken van essehen tronken. Een echter, het kunstwerk van een dei- schutters, gewoonlijk een potsierlijke pop of een driemastschip in volle zeilen, wordt als neusje van den zalm voor het laatst bewaard om afgeschoten te worden. Hij die zulk een blok afschiet heeft een prijs, wat echter volstrekt niet als bewijs van goed schieten moet aangemerkt worden, want het kan best zijn, dat zijn voorganger het hout zoo goed geraakt heeft, dat het slechts aan een paar vezeltjes is blijven hangen en dus er afvalt als het maar even geraakt wordt. Maar de schutters zijn er mede tevreden en zijn er niet toe te krijgen het gaaischieten in schijfschieten te ver anderen. Kan men eehter al niet zeggen dat door dit vermaak goede scherpschutters gevormd worden, zoo is het toch veel minder wreed dan het duivenschieten van sommige heeren. De geweren zijn niet van de nieuwste vindingen en meestal maar bij een oud roest gekocht en dikwijls hoort men iemand bijzonder bluffen op zijn geweer, waarmeê zijn grootvader ook al zoo en zooveel prijzen heeft afgeschoten. De schutters moeten ook even goed rechts als links het geweer aan hun schouder kunnen brengen, want niet zelden gebeurt het, dat na eenige schoten, door het vele kruid dat geladen wordt, de kaak van den schutter, zoo al niet open, dan toch tot de dikte van een tamelijk kommetje opgeloopen is en dat de schouder dan ook wel zijn deel zal gekregen hebben, kan men wel niet zien maar zich wel voorstellen. Het geweer wordt dan eenvoudig aan den anderen schouder aangelegd. Behalve het tromgeroffel wijzen het knetteren der schoten en het fluiten der kogels (ook al geen bewijs van best schieten) van zelf den weg en de van Rienen's troffen het bijzonder, daar juist bij hunne komst een gaai werd afgeschoten. De gelukkige, die den prijs te beurt valt, ver dient die zuur genoeg, niet door het schot, maar door de behandeling die hij als winner ondergaat. Onmiddelijk wordt hij door zijne kameraden opgenomen en op schrik barende wijze geslingerd en in de hoogte geworpen en „gejonasd," zoodat het meer geluk dan wijsheid heeten mag, dat hij bij die gelegenheid geene armen of beenen breekt; en alles onder een akelig gehuil en gegil dat in hun woordenboek als synoniem met zingen schijnt opgenomen. Midden onder dat lawaai komt de burgemeester aangewandeld en door het vooruitzicht op een prijs bedaart de bende een weinig. Die prijs bestaande in een gouden ring, wordt dadelijk aan een aan de cantine uitstekende lat bevestigd, waar op de kapitein, schitterend uitgedost met een paar zwart geworden vergulde 2e luitenants-epauletten, politiemuts en langen schutterij-degen, zijne minderen bij trommel slag bij elkaar roept en een prachtigen i speech afsteekt tegen den burgemeester, waarbij vooral de wensch doorstraalt, dat hij nog vele jaren „zoo 'n mooien pries an de gaaischieters moge geven!" Dien dag is de kermis verder van niet veel beteekenis, daar allen hunne krachten en kwartjes nog besparen tot den volgenden dag, den eigelijk gezegden kermisdag. Ook de familie van Kienen was den volgenden dag reeds vroegtijdig op de plaats waar de meeste drukte was en wel op de markt. Hechts van dat plein is tusschen twee rijen geel geschilderde palen, met touwen aan elkander bevestigd, een soort afscheiding gemaakt voor rijbaan geschikt, aan de heide uiteinden opengelaten, waar in het midden aan twee langere palen een dwars- touw is gespannen, waaraan een ijzeren koker hangt, die verschoven kan worden en waarin een ring steekt, die van een veer is voorzien, zoodat die er uitschiet als men die raakt. Dat is de baan voor de ringrijders. Aan beide zijden staan de zware Walchersche paarden, prachtig aan staarten en manen met linten en strikken versierd, die het is aan te zien, dat zij er niets van begrijpen, waarom zij dien éénen dag gedwongen worden te galoppeeren, een gang die anders nooit van hen verlangd wordt, zoodat het bij velen dan ook moeite genoeg kost, die er in te krijgen en vooral er in te houden, want draven is niet geoorloofd. Beurtelings trachten nu de rijders den ring, met een lans met ijzeren punt, uit den koker te steken en wien dat driemaal gelukt, heeft den prijs, die even als bij de gaaischieters meestal uit gouden of zilveren voorwerpen bestaat. Is er een prijs afgereden, dan heeft men bijna dezelfde vertooning als bij de gaaischieters. Nadat de ruiter door een paar barbaarsche gillen te kennen heeft gegeven, hoe blij hij is, laat hij zich klakkeloos van zijn paard vallen en wordt dan door zijne vrienden, om wat tot zich zeiven te komen, ontzettend gesmeten en opgegooid tot dat zij de deur der herberg binneuslieren, om de gebruikelijke „sukerkom" te bestellen. Bij een. der stijlen, waaraan de prijzen bevestigd zijn, ziet men een persoon, die over het touw hangende, somber voor zich uitziet. Dat is eene gevallen groot heid! „Joos de goenkelaer!" die eertijds als machtig toovenaar bij verschillende ringrijders beroemd en gevreesd was. Voor een rijksdaalder en dien dag vrij borrels, bezorgde Joos den betaler den prijs die hij verlangde. Was de afspraak gemaakt, dan ging de goenkelaer een paar uren in het duin liggen, om quasi met zijn con frater den duvel te onderhandelen en j kwam dan terug, zeggende dat alles in orde was, maar voegde er tevens niet onleuk de volgende vermaning bij „Hou je maetig en spaer je paerd, totdat de pries wordt afgerejen die je verlangt." En altijd was het goed gegaan en was de kermis voor Joos een dag geweest, waarop hij niet zooals anderen verteerde maar integendeel verdiende, tot eens de begeerte naar het lokaas des duivels, naar het geld hem te sterk was geweest en hij zich had laten verleiden, om voor twee rijksdaalders aan twee personen denzelfden prijs te belooven. Toen was het natuur lijk misgeloopen en met het tooveren van van den goenkelaer was het uit. Voortaan o, Joos! voor u geene rijksdaalders of sukerkommen meer! Voortaan moet gij uwe borrels verdienen, met rauwe paling of levende muizen te eten of voor beertje te spelenEn als men hem daar nu ziet staan, zou men niet zeggen, dat die spijzen en dat spel hem bijzonder goed bekomen Tante Ka beweerde dat zij nu voor- loopig van de ringrijders genoeg gezien had en de kermis wel eens verder wilde rondwandelen. Kramen waren er trouwens niet veel, slechts een met speelgoed en een met koek en versnaperingen, waarbij ook het onvermijdelijke hakblok met alle mogelijke en onmogelijke soorten van bijlen, voorts een paar tafeltjes met draaiborden en een of twee draaiorgels. (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Domburgsch Badnieuws | 1884 | | pagina 2