Op zaterdag 31 januari 1953, waren mijn ouders voornemens af te reizen naar
Zonnemaïre voor een bezoek aan mijn Oma en verdere familie. Mijn moeder belde
nog even met een zus van haar die ook getrouwd was en in Groenekan (bij Utrecht)
was gaan wonen. Beide vastelandrelaties waren ontstaan door de evacuatie in de
oorlogsjaren. De zus van mijn moeder adviseerde om niet naar Zeeland te gaan
vanwege de stormwaarschuwing die zij via de radio had vernomen. Ondanks dit
bericht maakte mijn moeder zich reisvaardig in afwachting van de thuiskomst van
mijn vader die op die zaterdag nog volop werkte in zijn veevoederbedrijf annex
graanmalerij. Ik werd alvast in de reiswieg gelegd (zo'n afsluitbare mand met
raampje) zodat mijn moeder met haar gezinnetje direct na de thuiskomst van mijn
vader zou kunnen afreizen.
Omdat het koud weer was en er ij zei was voorspeld, besloot mijn vader bij
thuiskomst dat het toch maar beter was om de reis naar Zeeland uit te stellen.
Uiteraard heeft hierbij ook de flinke reis in wintertijd een rol gespeeld. In die dagen
waren de wegen bij lange na nog niet zoals ze nu zijn. Provinciale wegen stelden nog
weinig voor en er waren, zo kort na de oorlog, nog veel noodbruggen en veerboten
over de grote rivieren. Waarschijnlijk gaf ook de onzekerheid of de veerboot Anna
Jacobapolder/Zijpe wel zou varen, de doorslag op zijn besluit.
Op zondagmorgen gingen mijn ouders, zoals gewoonlijk, naar de kerk en vernamen
aldaar dat er op dat moment een verschrikkelijke watersnoodramp had huisgehouden
in het zuidwesten van Nederland. Uiteraard hebben zij zich direct afgevraagd hoe het
met hun familie zou zijn in Zeeland. De communicatiemiddelen waren in die tijd nog
maar marginaal aanwezig en telefonisch contact leggen gebeurde niet automatisch.
Op die zondag was er geen telefonisch contact te krijgen met Schouwen Duiveland
en ook via de radio kwam er geen nieuws over het eiland. Pas veel later is gebleken
dat de verslagleggers niets te melden hadden vanwege de onmogelijkheid het eiland
te bereiken en omdat men in eerste indruk vreesde dat het hele eiland was
ondergelopen. Nadat bekend was geworden dat een ramp Nederland had getroffen
kreeg mijn vader, als lid van het Nederlands Rode Kruis afdeling De Bilt, het
verzoek om kleding en dekens te gaan inzamelen. Nog diezelfde Zondag is hij met
zijn vrachtwagen en enkele vrijwilligers aan het inzamelen geslagen waarbij hij
versteld stond van de gulheid waarmee dekens, kleding en andere zaken werden
afgestaan. Naar zijn zeggen gaven sommige mensen een aantal van hun beste
kledingstukken mee.
Pas op maandag kwam er een eerste bericht op de radio waaruit bleek hoe ernstig de
toestand was. De plaats Zonnemaïre bleek niet ondergelopen te zijn alhoewel dat niet
direct bekend was bij de buitenwereld. De broer van mijn moeder, Jan van Rhee,
woonde in het molenhuis bij de molen van Noordgouwe. Dit molenhuis stond aan de
veilige kant van de Zonnemaïrse polder en is behouden gebleven voor het water.
Mijn oom vertelde later dat hij wakker was geworden van het geraas van de storm en
zoals het een goed molenaar betaamt, ging hij kijken of de molenwieken wel stevig
waren vastgezet. Zijn molen stond vlakbij op de dijk waardoor hij uitzicht had over
de polder van Dreischor. Omdat de toch al schaarse verlichting op het eiland was
uitgevallen, kon mijn oom in het donker weinig zien maar hij constateerde een