113 Francien slaager- Folmer. Zij was destijds nog een klein meisje te Looperskapelle. Haar vader had een boerderij. Omdat ik 29 januari 10 jaar was geworden, kwam mijn opa uit Nieuwerkerk op zaterdag 31 januari 1953 een dagje op visite. Die dag stormde het hard. Ik mocht opa 's morgens van de tram halen, maar 's avonds rond 7 uur stormde het nog harder en mocht ik niet mee om opa naar de tram te brengen. Het schuim kwam op de hoek van de Bout over de dijk, zo woest was het water al. We waren zondag morgen op tijd op, vader om de beesten te voeren en moeder om mijn 6 weken oude zusje te verzorgen. De wieg stond voor het raam in de kamer. Op een gegeven moment kwamen er mannen zeggen dat er een gat dreigde te vallen in de dijk van Den Osse. Zij vroegen of vader, met een schop, wilde meegaan om te helpen. Zij gingen er op boerenwagens heen. Terwijl mijn vader weg was, kwam er iemand zeggen dat het water ook van de andere kant, die van Serooskerke, kwam. Daar was een dijk doorgebroken. We moesten zoveel mogelijk meubels en andere spullen naar de zolder zien te brengen. Maar vader was er niet. Dus hoe moest dat nu? Moeder ging in het dorp vragen of iemand helpen kon. Zo bleef ik alleen thuis met een zusje van 6 weken met de wetenschap dat er water aan kwam. Ik liep steeds van binnen naar buiten. Ik was doodsbang dat mijn zusje wat zou overkomen. Angst voor mezelf had ik niet, daar ging het allemaal te vlug voor. Eindelijk kwam mijn moeder terug met de oudste zoon van burgemeester Nieborg. Samen brachten zij wat meubels en andere spullen langs een heel steile trap naar boven, Toen dit gebeurd was, kwam vader uit Brouwershaven terug. Hij had gehoord van een mogelijke dijkdoorbraak bij Serooskerke. Zeker weten deed je niets. Er was geen telefoon of radio die nog functioneerde, intussen kwam er iemand langs dat ze eerst vrouwen en kinderen kwamen haien. De baby's mochten het eerst. ik had een gebreid pakje aan en moest van moeder daar nog maar een gebreid jurkje over aantrekken. Ze dacht dat dit nog wel van pas zou komen. Want meenemen mocht je niets. We werden opgehaald door overdekte jeeps. Men dacht mogelijk 's avonds of de andere dag wel weer terug te kunnen. Of anders misschien wat spullen te kunnen op halen, Want hoe erg het was, wist je niet. Moeder, mijn zusje en ik werden naar de Weeldeweg in Burgh gebracht. Daar woonde een zuster van mijn vader. Vader zou achterna komen met paard en wagen, de geit en een varken van 400 pond. Het varken zou 2 februari door slager Priemus worden geslacht. Maar vader kreeg geen hulp om het varken op de wagen te krijgen. Alle mensen waren druk in de weer hun eigen hebben en houden veilig te stellen. Het varken bleef achter en is jammer genoeg verdronken. Toen we bij mijn tante aankwamen, hoorden we dat bij Burghsluis alles onder water stond en er mensen waren verdronken. Wij zouden bij mijn tante blijven, dus werden er bedden klaargemaakt, Voor mij een kermis bedje op de grond. Hoewel het zondag was, had Bakker, van de kledingwinkel, op Burgh de deuren geopend en kon gelukkig onze

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - brochures | 2003 | | pagina 63