Enkele herinneringen aan de eerste dagen van februari
1953
Vroeg in de morgen, ik geloof dat we nog in bed lagen, werd er aan de deur gebeld. Het was
buurman Boot met de vraag: "meester, mag ik even telefonerenhet water staat zo hoog in
de sloot..."
Met wie hij belde weet ik niet (met de burgemeester, de politie, de dijkgraaf?), maar in elk
geval leverde het op dat we maar moesten proberen weg te komen, want er waren dijken
doorgebroken en het water kwam ook onze kant op.
Van dat "proberen weg te komen" was echter geen sprake meer. Een van de zoons van de
buurman die de weg was opgegaan met het inderhaast ingespannen paard en wagen kwam
gauw weer terug. Er bleek geen doorkomen aan te zijn, het water stond al te hoog..
En toen werden wij kinderen (Eva en ik - 12 jaar en Eddy - 8) aan het werk gezet. Kolen in
de zakken (terug) scheppen voor het kacheltje uit vaders studeerkamer dat gelukkig die nacht
niet had gebrand en dus naar boven kon worden gebracht naar het enige kamertje boven met
een stookgat. De haard in de huiskamer brandde wel en was veel te heet om te worden
verplaatst. En niet alleen de jassen van de kapstok beneden in de gang, en de stoelen uit de
kamer - de tafel en het dressoir waren te groot voor het trapgat - maar ook kopjes, bekers,
borden en bestek uit de keukenkastjes moesten naar boven.
En pannen - op de kachel zouden we iets kunnen warmen En natuurlijk alles wat er aan
etenswaren in huis was, aangevuld met wat de leden van de familie Boot bij ons naar boven
brachten. Ook zij - en naar later bleek niet alleen zij - zouden bij ons boven komen, want ons
huis was het hoogste huis in directe omgeving.
Wat dit "ons huis - het hoogste huis" precies te betekenen had, ontging ons.
Natuurlijk had je op school wel geleerd dat grote delen van ons land onder het niveau van de
zeespiegel lagen en bij onze verhuizing van Enschede naar Moriaanshoofd was er ook wel
over gesproken dat we nu weer dicht bij de zee zouden gaan wonen. Voor ons betekende
"zee" eigenlijk alleen maar weer eens iets anders na de "bos" jaren in en rond Enschede.
Zeeland en zee en Zierikzee waren niet meer dan een andere leefomgeving, een andere
school, een andere natuur, een ander huis, andere fietstochten. Dat dat andere ook dreiging
kon betekenen, drong die vroege zondagochtend nauwelijks tot ons door en er werd ook niet
over gepraat, althans niet met ons kinderen.
Natuurlijk merkte je wel wat van die dreiging. Zeker toen je zag hoe vrouw en kinderen Van
der Have uit het huisje aan de overkant, dat nog lager lag dan de boerderij van boer Boot er
tegenover, gedragen moesten worden om niet nat te worden. Ook dit gezin kwam bij ons naar
boven.
En de dreiging werd nog reëler toen bij ons de kelder volliep. Ik zal nooit vergeten dat het
water nog niet eens over de drempel van de voordeur kwam maar opeens - door de roosters
waarschijnlijk - met donderend geraas de kelder inliep. En daarna begon het ook in huis te
stijgen, steeds een beetje hogerMaar toen waren we allang met z'n allen boven, met z'n
zestienen of zeventienen - dat weet ik niet meer - in drie kleine slaapkamers waarvan er één
52
Vooraf wil ik de lezer van deze herinneringen er opmerkzaam op maken dat het gaat om indrukken van een toen
12-jarig kind dat niet volledig op de hoogte werd gehouden van wat er zich allemaal afspeelde. Bovendien
woonde het gezin Van der Vegt pas sinds één maand op Moriaanshoofd en de oudste twee kinderen die in
Zierikzee naar school gingen, kenden de buren niet of nauwelijks. De hier neergeschreven herinneringen zullen
dus hoogstwaarschijnlijk niet in alle opzichten stroken met de werkelijke gebeurtenissen.