Woensdag, 4 Februari 1953
Om ongeveer 8 uur word ik wakker. Ik wrijf mijn ogen eens uit en zie dat er iemand naast me
ligt. Maar tot mijn verbazing ziet die er anders uit dan degene naast wie ik gisteravond ben
gaan liggen. Het is alsof die persoon een flink stuk gegroeid is. Maar dat kan toch niet! Het
blijkt de oudste zoon Jan te zijn. Hij vertelt dat toen ik gisteravond nog maar een kwartier in
bed lag, Ad uit en hij in bed gekomen is. Ik heb er niets van gemerkt, een bewijs dat ik heel
vlug sliep. We praten nog even tot hij eruit moet. Spoedig daarna ga ik er ook uit, want ik wil
graag de nieuwsberichten horen. Het geluid hiervan dringt tot boven door. Ik trek de broek
aan die ik gisteren in Breda heb gekregen en die precies blijkt te passen. Verder mijn
legeroverhemd, stropdas en trui. Ik was me in het keukentje, waar Moeder juist klaar is. We
hebben geen handdoek, zeep of kam. Moeder vraagt maar weer: "Mevrouw, mogen we deze
handdoek gebruiken? Mevrouw, moeten we water uit deze emmer scheppen?" Ik pak echter
maar raak, want ik vind het erg vervelend telkens te vragen: "Mag ik dit of mag ik dat?" Ik
raad moeder aan om ook alles gewoon maar te pakken.
Als we klaar zijn komt Vader beneden, die zich eveneens gaat wassen. Daarna gaan we eten
en het eten is ook nu weer heel goed. Het is prima brood en verder staat er hoofdkaas op tafel,
wat we op Schouwen "plakop" noemen en wat kwaliteit betreft niet voor de onze thuis
onderdoet. Hij is eerder beter.
Na het eten luisteren we naar de radio, waarover steeds berichten worden uitgezonden. Vooral
als er iets komt over Schouwen, Moriaanshoofd, het haventje Flouwers of Zierikzee luisteren
we gespannen.
Vader vertelt dat ze gisteravond Marie bij de familie Van Ballegooie hebben gebeld. Marie
heeft gezegd dat ze direct naar Dubbeldam kunnen komen. Alles staat al gereed!
Ik stel voor om naar het postkantoor te gaan en daar wat briefkaarten en adreswijzigingen te
halen. Ik doe de jas aan die ik in Breda heb gehad en deze staat me helemaal niet slecht.
Omdat ik nog steeds geen schoenen heb moet ik wel op mijn laarzen blijven lopen.
Onderweg zoek ik de horlogemaker op. Het huis en de zaak van deze eenvoudige man zien er
maar kaal uit. Zijn woonkamer, die tevens als werkplaats dienst doet, wordt versierd door een
ouderwetse kachel. Ik vertel hem dat ik met mijn horloge in het water ben gevallen en dat er
water in gekomen is. Hij haalt het uit elkaar en zegt dat het een goed horloge is en dat ik er
goed aan heb gedaan het zo vlug te brengen. Hij wil ook weten waar ik vandaan kom en wat
we meegemaakt hebben. Telkens zegt hij tussendoor: "'t Is héél erg! 't Is héél erg!"
Thuis gekomen ga ik briefkaarten schrijven: aan Mina in Willemstad, aan Piet, in militaire
dienst in Haarlem, aan Marie in Dubbeldam, aan de familie Tazelaar in Vlaardingen en aan de
familie Van de Driest in Middelburg. Ik schrijf ze dat we allen zijn gered, waarvoor we God
wel heel dankbaar mogen zijn. Aan de familie Tazelaar vraag ik of ze de familie Van Buuren
in Maasland op de hoogte willen brengen van onze redding. Adreswijzigingen stuur ik naar
"De Spiegel", "De Boerderij", "De Wekker" en "Ons Jeugdblad." Als alles klaar is ga ik ze
posten.
We krijgen de gelegenheid genoeg kranten te lezen. De familie Coenraads krijgt elke dag
twee kranten: "De Stem" en "De Maasbode." De kranten zijn vrijwel helemaal gevuld met
nieuws over de ramp.
Vanmiddag komt Eef op bezoek. Ik vertel haar dat ik bij de familie Van der Have op bezoek
wil. Vanmorgen heb ik wat adressen van bekenden op het gemeentehuis opgehaald. Eef zegt
dat ze mee wil en dat ze voor mij wel een fiets te pakken kan krijgen bij de familie waar ze is
ondergebracht. Ik ga met haar mee. Eef kan de fiets van mevrouw en ik die van meneer
49