voor vertrek gereed staat. Na eerst een te kleine jas gepast te hebben en andere gezien te
hebben, vinden we er een die wel geschikt lijkt. Ze geven me ook nog een broek mee, die
achteraf heel goed blijkt te passen.
We stappen allen weer in de bus en ook hier zijn er weer heel wat mensen die ons,
vluchtelingen van Moriaanshoofd, bekijken. De tocht gaat naar Chaam, een dorpje 13 km ten
Zuiden van Breda. Onderweg lees ik nog wat in de krant over de verwoestingen, die door de
ramp zijn aangericht, over de mensen die nog in gevaar verkeren en het vele leed dat er
geleden wordt.
De bus stopt voor het gemeentehuis van Chaam en we stappen uit met ons koffertje of tas met
daarin al onze bezittingen. Het is een mooi gemeentehuis waar we naar binnen gaan. We
krijgen te horen dat we eerst allemaal worden geregistreerd en daarna bij de bewoners zullen
worden ondergebracht.
Ik voel me inmiddels erg suf en sta niet meer zo vast op mijn benen. Als ik om me heen kijk
zie ik alles drijven. Het is alsof ik nog op de schoolzolder in Moriaanshoofd zit. Als ik naar
buiten kijk is het alsof alles wat daar staat of ligt dobbert op het water. Zo zie ik buiten een
paar kippen en het is alsof die kippen op een vlotje op zee drijven!
Als ik een poosje binnen ben raak ik aan de praat met twee meisjes, die me het een en ander
vertellen en aan wie ik iets vertel van onze ervaringen. Een van de meisjes blijkt Willy
Diepstraten te zijn.
Als de daarvoor bestemde formulieren klaar zijn, wordt begonnen met het registreren en wel
gezin bij gezin. Meester Van der Vegt helpt hierbij en als er nog een pen beschikbaar blijkt te
zijn, help ik ook bij het inschrijven. Zo zorg ik voor het inschrijven van onze familie, de
familie Van der Have en Kobus Bogaards en zijn vrouw Neeltje. Als we allen zijn
ingeschreven wordt uitgezocht welk gezin bij welke familie zal worden ondergebracht,
waarbij ernaar gestreefd wordt de gezinnen zoveel mogelijk bij elkaar te houden. Na een
poosje verdwijnt het ene gezin na het andere. Ik hoor dat het echtpaar Van der Vegt met hun
zoontje Ed bij de plaatselijke Rooms Katholieke hoofdonderwijzer worden ondergebracht en
de meisjes bij de buren ernaast.
Als ze allemaal vertrokken zijn vraag ik de burgemeester of ik gebruik mag maken van de
telefoon. Ik wil proberen mijn zuster Corrie in Klundert en mijn zuster Marie in Dubbeldam te
bereiken om ze te laten weten dat we gered zijn en het goed maken. Naar mijn zuster Mina in
Willemstad hoef ik niet te bellen, omdat alle verbindingen met die plaats verbroken zijn. Ik
tracht nu de familie De Geus in Klundert te bellen, die vlakbij Corrie woont. Maar ik krijg
geen contact; waarschijnlijk zijn die ook geƫvacueerd. Ik kom op de gedachte het
gemeentehuis te bellen, waarschijnlijk zal daar toch wel iemand zijn. Omdat de lijnen
overbezet zijn moet ik lang wachten. Eindelijk krijg ik gehoor en heb ik contact met een
zekere heer Viole. Als ik naar de familie Viergever vraag, zegt hij dat heel Klundert is
geƫvacueerd en dat het daar ook erg is met het water. Hij vertelt verder dat hij gisteravond
mijn broer Bartel nog gesproken heeft en hij gelooft dat de familie Viergever het goed maakt.
Ik vraag hem of hij zo vriendelijk wil zijn hen de boodschap over te brengen, dat we het goed
maken en in Chaam zijn. Hij wil daar voor zorgen.
Nu wil ik Marie bellen. Ik zoek het telefoonnummer van haar schoonvader op: E. van
Ballegooie in Dubbeldam en vraag dat aan. De telefoonjuffrouw vraagt of dit gesprek hard
nodig is, want het is erg druk. Ik moet lang wachten en de burgemeester moet ook telkens
tussendoor bellen. Na lang wachten is er dan telefoon voor mij. Als ik de hoorn opneem blijkt
dat ik juffrouw Van Ballegooie aan de lijn heb. Ik vertel wie ik ben en dat we het allemaal
goed maken. Ze vertelt dat ze allemaal, maar vooral Marie, erg ongerust over ons zijn
44