Ik maak een praatje met Johannes Hanse en zijn vrouw en hoor dat ze allen gered zijn. "Maar", zegt juffrouw Hanse, "Corrie niet! Ze is verdronken!" Ik vraag verwonderd: "Is Corrie verdronken?" Omdat ik niet goed nadenk meen ik dat ze een van haar kinderen bedoelt. Ze maakt dan duidelijk dat het haar zuster Corrie is, de vrouw van Bart den Boer uit Zierikzee. De families Hanse en Verhage gaan naar het café om zich te warmen. Het is daar binnen een hele drukte, zeker als er pas een boot is aangekomen. De roeiers komen ook naar boven om wat te gebruiken. Er wordt veel sterke drank en bier gedronken en er worden veel ervaringen uitgewisseld. Iedereen is het er over eens dat ons allen iets vreselijks is overkomen. Alles wat we bezaten is in een klap weggevaagd. Maar er is ook grote dankbaarheid dat we na twee dagen van angst en spanning gered zijn en geen water meer om ons heen zien. Ik ga weer terug naar ons schip en als we dan nog langer moeten wachten, nemen we allemaal maar een pepermunt. Maar na een poosje komen dan eindelijk de schippers en vertrekken we. Juist als het schip zich los wil maken van de wal, komt molenaar Verhage en roept, dat hij een tas met kleren kwijt is. Volgens hem zou die tas op ons schip moeten zijn. Juffrouw Verhage komt ook aangelopen en vraagt eveneens naar de tas. Na enig zoeken kunnen we echter niets vinden. Ik roep hem toe, dat hij de tas terug zal krijgen als we deze vinden. Hier neemt hij geen genoegen mee. Hij springt op ons schip en kijkt overal rond, maar de tas is niet te vinden. Als hij van boord is kunnen we echt vertrekken. En zo verlaten we dan ons eiland op een mosselschuit, een mosselschuit van de gebroeders Schot uit Zierikzee, die ons naar elders zal brengen. En naar aanleiding van welke tragische omstandigheden! Overvallen en opgejaagd door het water moeten we alles achter laten en hebben we al onze bezittingen verloren. We zijn allen vluchtelingen en bezitten nu allemaal evenveel of beter: even weinig. Het uit de haven varen verloopt niet erg vlot. Dat komt omdat er wel zes schepen in de haven liggen en weinig ruimte over is om weg te varen. Over een heel eind schuurt het schip met zijn kop tegen de damwand en tegen de vloedpalen die er voor staan. Maar na enige moeite lukt het uit de haven te komen. Even buiten de haven gaan we langszij een ander schip liggen om broden en ander proviand over te nemen. Als dat gebeurd is varen we met volle kracht de Oosterschelde op, op weg naar Bergen op Zoom. Ook de duisternis in, want het is omstreeks half 5 in de morgen. Behalve de kajuit is ook de stuurhut helemaal vol. Zo zit daar: Rinus van Leenen en zijn meisje Nelly Goudzwaard, meester Van der Vegt, Rinus en drie schippers, waarvan een aan het stuurrad. Een van de drie schippers blijkt Blijenberg te zijn, de vader van Yvonne. Later komen ook Jan van de Schelde en Cor Berrevoets naar de stuurhut. Het zal een hele tocht worden, wat we horen dat de vaartijd zeker drie uren gaat duren. Ik voel me erg slap en als ik sta doe ik regelmatig mijn ogen dicht en soes een beetje. We varen langs het havenhoofd van Zierikzee, waar we een rood licht zien branden. Ik ben verbaasd dat de schipper in deze donkere nacht zijn weg weet te vinden. Regelmatig kijkt hij naar boven, waar het kompas bevestigd is. Ik stel me voor welk een stumper ik zou zijn als ik dit schip naar Bergen op Zoom zou moeten brengen. Na een poosje zegt een schipper: "Nu moeten we bij het zwarte baken nummer zijn." Ze schijnen met de schijnwerper over het water en na even zoeken zien we links van ons het baken. Zo gaat het telkens als ze denken een baken te zijn genaderd. Als we in de buurt van Ouwerkerk komen zien we van alles op het water drijven, zoals een heleboel stro, balken, planken, hokken en huisraad. Ik besef dat dit de typische verschijnselen zijn die thuis horen bij een watersnood. Al die spullen lagen drie dagen geleden nog op het 40

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - brochures | 2003 | | pagina 22