Met vloed komen niet alleen water en voedsel de zeegaten binnen, maar ook zand en
slib. Dat binnenstromen van zand en slib heet transport. Zolang het water flink stroomt,
zweeft het zand en slib in het water rond. Zodra het water rustiger wordt, zakt het naar
beneden. Het bezinkt. Op de bodem vormt zich een laagje. Het zand en slib zet zich af.
Langzaam aan wordt het laagje door zandtransport en -afzetting steeds hoger. Zo hoog
dat het bij laagwater droog komt te liggen. Zo vormen zich de slikken en platen.
Slikken en platen
éftfor-ïi'i _L. -
7 M
Laag water Hoog water
Vanuit de verte lijken dat dode moddervlakten. Maar in de bodem van die slikken en
platen zitten miljoenen kleine beestjes zoals wormpjes, slakjes, garnaaltjes en kreeftjes.
Ze zijn gewend aan het getijdenritme. Met hoogwater worden de slikken en platen
overspoeld en leven ze onder water. Met laagwater kruipen ze diep in het zand.
Anders zouden ze uitdrogen en doodgaan.
Die kleine diertjes worden graag gegeten door vogels en vissen. Met laagwater - als
de slikken droogliggen - zie je daar dan ook vaak duizenden vogels. Die fourageren
daar, ze zoeken naar voedsel. Wanneer bij vloed de platen en slikken overspoeld
worden, vliegen de vogels weg. Ze trekken naar de hoogwatervluchtplaatsen. Dat zijn
gebieden achter de dijken. Daar kunnen ze rusten en hun verenpak poetsen. Wordt het
laagwater, dan trekken ze weer naar de platen en slikken. Zo zie je, dat ook de vogels
aan het getijdenritme gewend zijn. Als de slikken en platen onder water staan,
fourageren daar vissen en kreeften en krabben.
Je begrijpt nu wel, dat die slikken en platen erg belangrijk zijn. Er leven heel speciale
dieren en planten. Er is een getijden-milieu.
Veranderingen
Door de bouw van dammen verdwenen de getijden. Het wordt geen laagwater meer:
een gedeelte van de slikken en platen blijft nu voorgoed onder water, valt niet meer
droog. Het wordt geen hoogwater meer: een gedeelte van de slikken en platen blijft nu
voorgoed boven water, wordt niet meer overspoeld.