123 HET VERHAAL VAN HARRIE UYTDEWILLIGEN, WONENDE NOORDER KREEKWEG 2 Vader en moeder sliepen in die tijd als enige beneden. Alle kinderen hadden hun slaapkamers boven. Vader Rinus werd als eerste wakker, toen het water al een halve meter hoog in de slaapkamer stond. Zijn eerste gedachte was, dat er in het dak een groot gat geslagen was en dat de regen zo via het dak de woning binnenstroomde. Hij proefde er eens van en stelde vast dat het water zout was. Toen wist hij genoeg. Gauw pakten de ouders hun inmiddels natte kleren en konden met moeite de slaapkamerdeur opengeduwd krijgen om naar de zolder te vluchten en de kinderen wakker te maken. Om nog wat spullen te redden was er geen tijd meer. Ze zijn dan ook bovengebleven. Angstig werd naar het water gekeken dat steeds hoger de zolder naderde. Regelmatig werd naar de buren gekeken hoe hoog het water daar al stond, want dat huis stond lager dan hun huis. In de kamer hing een gong die op iedere golfslag die hem bereikte zijn geluid liet horen tot ook hij onder water verdween. Toen tikten de stoelen en ander meubilair tegen de zolder aan. Heel zielig was het om te moeten zien, hoe een paard van hen met de stroom werd meegesleurd en keer op keer tegen de achterkant van het huis bonkte, wat tot gevolg had dat de kozijnen er uit vielen. Het paard kon door het rondkolkende water niet weg komen en het bonken stopte pas nadat hij verdronken was. 's Morgens, rond zeven uur, kwam er al een bootje langs. Schipper Baay liep via de goot naar binnen en legde de boot aan een beddepoot vast. Hij zag dat ze veilig zaten en zei dat hij eerst naar urgenter gevallen ging en dat hij later terug zou komen. De tijd werd gedood met naar buiten kijken en appels eten die volop op zolder lagen. Zoon Piet was de dag ervoor jarig geweest en men had er een lekker borreltje op gedronken. Die gebruikte, doch niet opgeruimde, flessen zagen ze op een gegeven moment buiten wegdrijven. Eindelijk kwamen er om één uur twee bootjes aan met als schippers Kees en Toon Baay. Via het raam van de overloop werd de familie in de twee bootjes getast en die hierdoor, bijna tot zinkens toe, vol zaten. De familie bestond uit vader en moeder en twaalf kinderen (Mien ontbrak) plus tante Mien Kroft die een weekeindje op visite was. De schippers besloten naar Tholen te varen, wat in vogelvlucht maar 500 meter is. Eenmaal los van het huis werden de bootjes een honderd meter achteruit geslagen door de wind en de stroming. Het water stond maar tien centimeter van de rand af, zodat bij iedere golf een flinke slok water over de kleren en in de boot kwam. Continu moest er dan ook water uit de boten geschept worden. Na ongeveer een half uur roeien kwamen ze bij Van Riet aan, waar ze een

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - brochures | 1993 | | pagina 63