117
rozenkrans. Dat heb ik altijd een nobel gebaar gevonden. Het voor mij
kostbare kleinood heeft nog steeds een waardige plaats in mijn huis.
Gelukkig hebben wij allen het er levend afgebracht.
HET VERHAAL VAN AMEDÉ NELISSEN, DESTIJDS WONENDE AAN DE
(VOORMALIGE) THOOLSE BRUG
Ik woonde destijds in bij Heijboer, aan de (voormalige) Thoolse brug, met
zijn vrouw en zoontje Piet.
Om ongeveer één uur 's nachts ging ik bij de brug een kijkje nemen. Het
stormde hevig en het viel mij op, dat er zoveel water in ,de Eendracht'
stond. Ik ontmoette daar Huub Bout, een oudere visser uit Tholen, en die
zei mij, dat het water nog ruim drie uur moest vloeien. Kort daarop liep
het water over de dijk. Oudere vissers hebben in de regel een goede kijk op
de gedragingen van het water.
Later liepen gezinsleden van sluiswachter De Jong naar Halsteren om her
en der mensen voor het gevaarlijk hoogwater te waarschuwen. Zelf zijn zij
heelhuids in Halsteren beland. Mijn vrouw had ik met de kleine naar van
Riet gestuurd, achteraf bezien de verkeerde kant op of te laat. Nog weer
later ben ik ook naar Van Riet gelopen,; het water tegemoet, dat steeds
hoger kwam. Op een gegeven moment liepen mijn laarzen vol, maar ik
kwam toch bij van Riet" op zolder terecht. Tot mijn verbijstering trof ik
daar mijn vrouw en ons kind niet aan.
Later zijn wij met de roeiboot van Harry Schot naar Halsteren gevaren. De
andere dag hoorde ik, dat mijn vrouw en ons zoontje veilig en wel in
Tholen waren. Gelukkig hadden zij de goede weg gekozen.
Voor de Thoolse schippers was het haast niet mogelijk tegen de stroom en
de golven in te roeien. Zij zijn wel in de Halsterse polders blijven varen. De
nacht hebben zij in Halsteren doorgebracht. De andere dag, de stroom was
minder en de wind gaan liggen, konden zij naar huis varen. Hun taak, een
helden taak, zat erop.
Dit gezin bestond uit man, vrouw, kind en een broer van Van
Riet.