Deltawerken
a;
Dijkwerken
uitvoering van de Deltawerken. Op 18 februari 1953 stelde
de minister van Verkeer en Waterstaat de al eerder ge
noemde Deltacommissie" in. Die kreeg tot taak na te
gaan welke waterstaatstechnische voorzieningen nodig
waren in de door de stormvloed geteisterde gebieden.
Deze Deltacommissie bracht een aantal interim-adviezen
uit. Het eerste: verhoging en verzwaring van de Schou-
wense dijk. Het tweede gaf suggesties om het hart van
Holland te beveiligen door een beweegbare stormvloed
kering in de mond van de Hollandsche IJssel. In het derde
advies kwam de commissie tot de uitspraak, dat uit een
oogpunt van veiligheid afsluiting van de zeegaten verre
was te verkiezen boven verhoging van de bestaande
dijken. Het vierde advies: uitvoering van het reeds lang in
studie zijnde Drie-eilandenplan. Daarbij zouden de eilan
den Walcheren, Noord- en Zuid-Beverland tot een water
staatkundig geheel worden verenigd. Het vijfde interim
advies ging over de gevolgen van afsluitingen en de volg
orde van de onderdelen van het hele project.
Het derde en het vijfde advies geven de grondslag aan,
waarop het Deltaplan werd gebaseerd. Op 16 november
1955 werd een ontwerp-deltawet bij de volksvertegen
woordiging ingediend. Op 5 november 1975 werd het
ontwerp-deltawet, na enige wijzigingen, aangenomen
door de Tweede Kamer der Staten-Generaal en op 8 mei
1958 door de Eerste Kamer.
In artikel 1 van de Deltawet stond dat, ter beveiliging van
het land tegen hoge stormvloeden, de volgende werken
zouden worden uitgevoerd:
I a) afsluiting van de zeearmen tussen de Wester-
schelde en de Rotterdamse Waterweg door water
keringen, lopende van Walcheren naar Noord-Be
veland, van Noord-Beveland naar Schouwen, van
Schouwen naar Goeree-Overflakkee, van
Goeree-Overflakkee naar Voorne.
b) afsluiting van met bedoelde zeearmen in open ver
binding staande wateren, voorzover noodzakelijk of
wenselijk in verband met de werken, bedoeld onder
II versterking van de hoogwaterkering langs:
a) de zee tussen de Belgische grens bij het Zwin en de
Westerschelde;
b) de Westerschelde van de zee tot de Belgische
grens;
c) de kust tussen de Westerschelde en de Rot
terdamse waterweg, zeewaarts van de werken be
doeld onder I a;
d) de Rotterdamse Waterweg en de daarmede in open
verbinding staande wateren;
e) het overige deel van de kust met inbegrip van die
van de Waddeneilanden.
Voor zover voor Zuid-Holland van belang, werden in het
kader van de Deltawet in de eerste vijf jaar na de ramp
door de Rijkswaterstaat de volgende werken ter hand
genomen:
a) in 1954 werd begonnen met de bouw van de storm
vloedkering in de Hollandsche IJssel en op 22 oktober
1958 werd deze in gebruik genomen.
b) met de werken tot afsluiting van het Haringvliet tussen
Goeree-Overflakkee en Voorne werd in 1955 begon
nen, namelijk:
het maken van een werkhaven te Hellevoetsluis in
1955;
1956-1957 het zinkwerk ter plaatse van de te maken
omringdijk van de bouwput voor het uitwaterings-
sluizencomplex;
1957-1958 de aanleg van de omringdijk voor de
bouwput en het droogmaken van de bouwput. Eind
1958 was het waterpeil in de bouwput afgemalen tot
9 m beneden N.A.P.
c) als onderdeel van de afsluiting van het Volkerak werd
in 1958 begonnen met de aanleg van een dijk over de
Hellegatsplaten ten noorden van Ooltgensplaat.
d) als voorbereiding voor de Grevelingendam werd in
1958 begonnen met het maken van een werkhaven en
bouwput voor de schutsluis te Bruinisse.
Waterschappen en gemeenten maakten een begin met:
e) de verhoging van de waterkeringen langs de Rot
terdamse Waterweg en daarmede in open verbinding
staande wateren.
Aan deze dijkwerken verleende de provincie steun. De
provincie maakt een algemeen werkplan op, waarvan de
totale kosten globaal op rond 300 miljoen gulden werden
geraamd.
De kaart op pagina 14 geeft een overzicht van dit plan met
de stand van de werken eind 1958.
De in het gebied van de deltawerken als zwakke plaats
aangemerkte dijkvakken werden, zoals gezegd, meren
deels als deltawerk verbeterd. Waar een deltawerk in
verband met aanwezige bebouwing diep in de bestaande
toestand zou ingrijpen, werden de dijkvakken als voorlo
pig deltawerk verbeterd. De werken werden door het rijk
gesubsidieerd, oorshands op basis van 60%. Tot eind
1958 gaven de waterschappen en gemeenten voor ver
betering van de waterkeringen in dit kader in totaal rond
30 miljoen uit.
Tot zover de eerste fase uit de geschiedenis van de feb-
ruari-ramp van 1953 en van wat als gevolg daarvan ge
beurde aan hulpverlening, herstel en beveiliging van het
land tegen de oude erfvijand de zee. Hoe het in de jaren na
1958 is verlopen is beschreven in hoofdstuk IV.
21