'Poesje, kom nu.' De kat zit als versteend van angst en ellende en verroert geen vin. En vader heeft de kracht niet meer om naar haar toe te klimmen. 'We moeten opschieten. Het wordt avond en het is nog ver', zegt een van de mannen in de boot ongeduldig, terwijl hij de roeispanen pakt. 'Poesje, poesje', roept Miete met tranen in de ogen. En dan stapt vader ten einde raad in. Terwijl de boot wordt afgestoten en de roeiriemen in het vuile water plassen, horen ze zwakjes miauwen. 'Poesje ook mee', zegt kleine Riekje vanuit haar wollen deken. En dan zien ze het kapot gestoten dak van hun huis in de schemer verdwijnen. Verschrikkelijk triest is de tocht over het verdronken gebied. Eén onafzienbare watervlakte met drijvende lijken van koeien en paarden. Ingestorte boerderijen en vernielde daken. Planken, balken, hooi, stro, kasten, tafels en ander huisraad zachtjes dobberend op de nu vredige golven. Bomen tot aan de kruinen in het water, hun naakte takken als smekende armen ten hemel gestrekt om hulp. De mensen in de boot zwijgen. Ze zijn gebroken en op van spanning om alles wat ze de laatste dagen doorgemaakt hebben. Maar toch zijn ze dankbaar, want ze zijn gered. Meer dan achttienhonderd anderen, mensen als zij, zijn verdronken. In één nacht. Vandaag nog geen twintig jaar geleden. In de rampnacht van 1 februari 1953. Omdat de zee en de storm toch sterker waren dan de dijken. Veel sterker dan die kleine mens gedacht had. 76

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - brochures | 1969 | | pagina 78