13. Achttienhonderd doden
Vader Blankaerts en de twee andere mannen hebben onder elk van de vier poten
van het bed, waarin oma en de kinderen liggen, een stoel gezet. Want het water is
ook op de slaapkamer gekomen. Maar nu staat het bed een halve meter hoger en
blijft het voorlopig droog.
Daarna hebben ze een aantal pannen opzij geschoven en tussen enkele kapotgeslagen
latten door is vader het dak opgekropen. Daar zit hij nu in de snerpende stormwind
en kijkt over het onafzienbare watervlak uit om hulp. Maar ook van andere daken
kijken er mensen uit om hulp. Hij ziet er in de verte met lappen en lakens wuiven.
'Geef mij ook een laken!' roept hij naar beneden. En dan kruipt hij met zijn van
kou stijf en stram geworden leden opnieuw het dak op, tot op de nok, en begint ook
te zwaaien.
Maar waarom zwaait hij en tegen wie? Tegen de andere mensen in nood? Die
kunnen hem toch niet helpen; die hebben zelf hulp nodig. En anders is er niemand.
Want van de verschrikkelijke dingen die hier in één nacht in dit lage deel van
Nederland gebeurd zijn, heeft de rest van het land nog weinig of niets gehoord. Het
was immers nacht. Bovendien heeft het water de verbindingen en telefoonleidingen
vernield.
Natuurlijk, er woedde een zware storm, een héél zware en er was springvloed. Maar
dat in één nacht 175.000 hectaren onder water liepen, stukken land samen groter
dan een hele provincie, en dat in een paar uur honderden mensen verdronken en
duizenden en duizenden vechten om hun leven, dat weet nog niemand. Dat dringt
pas langzaam en met stukken en brokken tot de bewoonde wereld door. In het begin
lijkt het bijna niet te geloven. Zó verschrikkelijk kan het toch zeker niet zijn. Maar
het is wèl zo verschrikkelijk. De telefoons ratelen het door het hele land. De radio
schreeuwt het onafgebroken door de ether.
Zeeland en Zuid-Holland verdrinken! Hulp! Snel, er is de grootste nood!
De mensen zijn verbijsterd van ontzetting en er komt hulp. Honderden auto's en
vrachtwagens, zwaar beladen met alles wat maar nodig kan zijn, ziekenwagens met
doktoren en verpleegsters jagen op die zondag van alle kanten van het land naar
het zuidwesten. Marinesloepen en vissersboten snellen te hulp en varen over het
verdronken land om de mensen van de daken van de huizen, van de zolders en uit
bomen te redden.
Arbeiders van fabrieken en scheepswerven en kantoormensen melden zich om te
helpen en worden haastig naar de getroffen streken gevoerd. Grote troepen soldaten
worden ingezet.
72