'De dijk zal nimmer, nimmer falen bij water en geweld', denkt Arjen even. Nou dat heeft meester Wiebinga ook niet gedacht, gisteren toen hij hun dat mooie gedicht voorlas. Diezelfde meester Wiebinga die zo mooi kon vertellen over de strijd van de Nederlanders tegen de zee en het water. Waar zou hij nu zijn? En meester De Koning en juffrouw Wale, die gisteren nog zo bang was dat de orkaan de kleine kleuters van haar klas van de dijk in zee zou blazen? En Jannetje de huishoudster van de pastoor, die nog net op het nippertje de was binnen kon halen? Behalve die onderbroek dan, die de lucht in vloog en wie weet waar nu ligt. En de pastoor en de dominee met zijn vrouw? En Annie Waanders die op school altijd afkijkt? Waar zitten ze nu en wat doen ze? Voor zover ze nog leven. Ja, zijn ze nog wel in leven? Of heeft het water en de zee hen al Je mag er niet aan denken wat die zee in één nacht deed. In één nacht! In die afschuwelijke rampnacht van zaterdag 31 januari op zondag 1 februari van het jaar onzes Heren 1953, waarin meer dan 1800 mensen verdronken. Maar dat weet nu nog niemand. Nog heeft niemand de doden geteld. Wie heeft daar ook tijd voor? Iedereen vecht voor zijn éigen leven en de rest van Nederland, die nog nergens van weet, slaapt nog. Want het is een zondag, een rustdag. Een paar honderd Zeeuwen en Zuidhollanders in het geteisterde gebied zijn, in de eerste ogenblikken vlak nadat de dijken braken en door de woedende zee in stukken werden gereten, zo uit hun slaap in de armen van de dood gegleden. De dood gaf hun niet eens de tijd om goed wakker te worden, want de dood is soms genadig. Duizenden anderen zitten, rillend van angst en kou, op de zolders van hun huizen. Of ze hangen halfnaakt op de daken tussen de kapotte pannen en klemmen zich vast aan gebroken latwerk. En nog geeft de zee en de orkaan hun geen rust. De zee wil nog méér offers. Wat denken die nietige mensjes wel, die haar altijd maar terugdringen en land afnemen! Die Zeeuwen met hun provinciewapen en de trotse spreuk: ik worstel en kom boven? Nu zal ze hen leren en voorgóed met hen afrekenen. Of ze dan ook weer bovenkomen? En ze slaat woedend en schuimbekkend tegen de wankele muren en ondergraaft hun fundamenten en probeert de mensen van de daken te rukken. Anderen dobberen rond op losgeslagen deuren en klampen zich in doodsnood vast aan drijvende balken. Meester Wiebinga zit met vrouw en kinderen in de dakgoot van de school. Maar de school is al oud en versleten en de goot knapt af. In de val grijpt hij zich nog vast aan een balk en hangt een half uur lang boven het water. Dan kan hij zich niet meer houden en laat los. 69

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - brochures | 1969 | | pagina 71